Een kwarteeuw geleden, op 29 april 1999, werd de 'wet betreffende de niet-conventionele praktijken inzake de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de kinesitherapie, de verpleegkunde en de paramedische beroepen' door koning Albert II bekrachtigd. Zij staat ook wel bekend als de wet-Colla, naar de toenmalige minister van Volksgezondheid.
...
De wet was bijzonder ambitieus. Het uitgangspunt was dat er in België inzake de beoefening van niet-conventionele praktijken "een acuut gebrek aan regelgeving is. Hierdoor beoefent gelijk wie, zonder enige garantie naar de bevolking toe inzake kwaliteitsnorm of opleiding, een of andere vorm van medisch handelen", aldus de memorie van toelichting. Dat was wel een verrassend uitgangspunt, want in 1999 (en ook nu nog) is het uitoefenen van de geneeskunde in de meest ruime betekenis van het woord het wettelijk monopolie van artsen. Het mag dan ook geen verwondering wekken dat aan de wet-Colla na 25 jaar nauwelijks uitvoering werd gegeven. En het ziet er niet naar uit dat hierin nog verandering zal komen. Het begon al met de inwerkingtreding van de wet. De belangrijkste bepalingen van de wet traden volgens artikel 12 pas in werking "zes maanden na de eerste dag van de maand volgend op de inwerkingtreding van de benoeming van de leden van de paritaire commissie". Deze commissie bestaat voor de ene helft uit leden voorgesteld door de medische faculteiten en de andere helft uit beoefenaars van een niet-conventionele praktijk. Het duurde tot 2012 vooraleer een KB van 27 maart de leden van deze commissie benoemde, voor een periode van zes jaar. Pas in het najaar van 2012 traden de belangrijkste bepalingen van de wet dus in werking. Voornoemde paritaire commissie speelt een cruciale rol in de uitvoering van de wet, want zij dient een advies te geven over de algemene voorwaarden voor de uitoefening van de niet-conventionele praktijken. Meer bepaald heeft dit advies betrekking op de beroepsverzekering en de minimale dekking, het lidmaatschap van een erkende beroepsorganisatie, een registratiesysteem, een regeling inzake bekendmaking en een lijst van niet-toegestane handelingen voor beoefenaars die geen arts zijn (artikel 3, § 1, tweede lid van de wet).Het moet gezegd dat deze commissie er geen gras over liet groeien, en al in de loop van 2012 enkele adviezen afleverde. Deze adviezen zijn bindend, in die zin dat elke bepaling waarbij de koning ervan afwijkt, uitdrukkelijk moet worden gemotiveerd. Bij KB van 26 maart 2014 werden deze algemene voorwaarden vastgelegd. De niet-toegestane handelingen voor niet-artsen zijn chirurgische ingrepen, injectie van geneesmiddelen en farmacologische sedatie van een patiënt. Oorspronkelijk bepaalde de wet dat dit KB nog eens bij wet diende te worden bekrachtigd, maar die bepaling (artikel 4, tweede lid) werd door een wet van 19 maart 2013 geschrapt. Volgens de memorie van toelichting met de bedoeling dat "de bepalingen betreffende de niet-conventionele praktijken sneller van kracht zouden kunnen worden"... De ambitie van de wet bleek ook uit de ruime definitie van niet-conventionele praktijken: de homeopathie, de chiropraxie, de osteopathie en de acupunctuur, maar ook de praktijken waarvoor door de koning een zogenaamde 'kamer' zou worden ingesteld. Van die mogelijkheid werd echter nooit gebruik gemaakt en door een wet van 10 oktober 2018 werd ze zelfs geschrapt.Meer nog, 25 jaar later is van de vier vermelde niet-conventionele praktijken alleen de uitoefening van de homeopathie geregeld, door een tweede KB van 26 maart 2014. Dat gebeurde dan nog op een wijze die helemaal niet overeenstemt met de bedoeling van de wet, namelijk aan een vermeend 'acuut gebrek' aan regelgeving te remediëren. Artikel 3 van dit KB bepaalt dat wie als homeopaat wenst geregistreerd te worden, houder moet zijn van een bijzondere beroepstitel van arts of tandarts of van een beroepstitel van vroedvrouw, en beschikken over een diploma homeopathie van universitair of hoger onderwijs dat een opleiding bekroont die beantwoordt aan de in artikel 4 bepaalde voorwaarden. Om de homeopathie te mogen uitoefenen moet men dus arts, tandarts of vroedvrouw zijn. Volgens het verslag aan de koning bij dit KB is het achterliggend criterium dat deze WUG-beroepsbeoefenaars de enige waren die geneesmiddelen mogen voorschrijven. Artikel 8 voorzag wel in een overgangsregeling: de homeopathie kan ook worden beoefend door iedere andere WUG-beroepsbeoefenaar - behalve de apothekers - met een bacheloropleiding van minimum drie jaar en die op het ogenblik van de inwerkingtreding van het KB een erkende opleiding homeopaat had gevolgd of volgde. Deze overgangsbepaling is inmiddels dus ruim verstreken. Het eindresultaat is hoe dan ook dat homeopathie enkel kan worden uitgeoefend door WUG-beroepsbeoefenaars. Om dat resultaat te bekomen, had men dus kunnen volstaan met de WUG-wet op een aantal punten te wijzigen. Een duidelijk bewijs dat de wet-Colla overbodig is.