Al eerder meldde onderzoek dat patiënten hun slaaphouding aanpassen om hun symptomatologie te verlichten. Een recente kleine studie toont aan dat dit ook het geval zou zijn bij astmapatiënten.
...
Slaap is voor veel astmapatiënten een kritiek gebeuren. De respiratoire klachten nemen vaak toe tijdens de nacht, en vooral in de vroege ochtend. Onderzoek heeft aangetoond dat de inflammatie in de luchtwegen 's nachts forser wordt. Dat zou onder andere te maken hebben met een daling van de endogene spiegels van corticosteroïden. Een andere factor is mogelijk gastro-oesofageale reflux, een afwijking die bij astma vaak voorkomt en toeneemt in liggende houding. Astmapatiënten hebben 's nachts niet alleen te kampen met verergerend astma. Hun slaapkwaliteit wordt verder in het gedrang gebracht door een verhoogd risico van obstructieve slaapapneu. Prospectief onderzoek detecteert in populaties van astmapatiënten over de jaren heen een verhoogde incidentie van obstructieve slaapapneu in vergelijking met de algemene bevolking. Het mechanisme achter dit verband is niet opgehelderd. Mogelijk spelen verwarrende variabelen, zoals leeftijd en lichaamsgewicht, een rol. In een recente studie onderzochten Sato et al. het verband tussen verschillende slaapparameters en het risico van exacerbaties (1). De populatie omvatte 59 astmapatiënten met een gemiddelde leeftijd van 62 jaar. De patiënten kregen een jaar lang elektronische slaapmonitoring aan huis. Over de periode van één jaar namen 14 patiënten (24%) intermitterend systemische corticosteroïden, omdat ze door exacerbaties geplaagd werden. De andere patiënten bleven van exacerbaties gespaard. Niet totaal onverwacht traden exacerbaties significant vaker op bij patiënten die al van bij het begin van de studie ernstiger astma hadden. Obstructieve slaapapneu was aanwezig bij 81% van de patiënten. Patiënten die tijdens de follow-up geen exacerbaties kregen, vertoonden significant meer episoden van apneu/hypopneu dan de groep met exacerbaties (p<0,020), met een hogere zuurstofdesaturatie-index (p<0,019). De auteurs becommentariëren deze verschillen tussen beide groepen niet. Voorts vonden ze geen significante verschillen tussen beide groepen voor een hele reeks slaapparameters, zoals de slaapduur, de structuur van de slaap (oppervlakkig, diep, REM-slaap) en episoden van nachtelijk ontwaken. Op één uit- zondering na: de slaappositie. Al eerder waren onderzoekers geboeid door mogelijke voorkeuren voor een bepaalde slaappositie, meer bepaald bij hartpatiënten. Het ziet ernaar uit dat patiënten met chronisch hartfalen vermijden om op hun linkerzijde te slapen (2,3). Dat zou ermee te maken hebben dat deze positie de sympathische hyperactiviteit, die sowieso al aanwezig is bij hartfalen, versterkt. Door rechter zijligging wordt het evenwicht tussen het sympathische en het parasympathische zenuwstelsel gecorrigeerd. De voorkeur voor de rechter zijligging is dus te beschouwen als een 'verdedigingsmechanisme', dat helpt de ongemakken verbonden aan de aandoening te beperken. Een mogelijke verklaring voor het verschuiven van de autonome regulering in rechter zijligging is dat het hart hierbij een hogere positie inneemt dan in linker zijligging, waardoor de veneuze terugkeer afneemt en het sympathische zenuwstelsel minder gestimuleerd wordt (4). In hun populatie van oudere astmapatiënten stelden Sato et al. vast dat de mediane prevalentie van linker laterale decubitus 27% (LLD) van de slaapduur bedroeg. De rest van de slaapduur ging op in rechter zijligging, rugligging en buikligging. De onderzoekers deelden de populatie in naargelang de patiënt vaak de linker laterale decubitus aannam (> 27% van de tijd) of minder vaak (< 27% van de tijd). Hun resultaten wezen uit dat patiënten die tijdens de follow-up een exacerbatie kregen, een voorkeur hadden voor de linker laterale decubitus. Zowel het aantal episoden als de volledige tijdsduur doorgebracht in LLD lagen bij hen significant hoger dan in de groep zonder exacerbaties (p < 0,004). Ook dit kan men interpreteren als een verdedigingsmechanisme. In tegenstelling tot de situatie van patiënten met hartfalen, komt het er bij astma net op aan de parasympathische tonus te beperken, omdat er hier sprake is van een vagale hyperactiviteit. Dit is bepalend voor de slaaphouding van ernstig zieke astmapatiënten, zo blijkt dus uit de bevindingen van Sato et al. Naast een verklaring gebaseerd op autonome regulering, moet ook het effect van de lichaamshouding op de longfunctie in overweging worden genomen. Onderzoek bij jonge vrijwilligers heeft aangetoond dat de piekstroom bij uitademing (peak expiratory flow, PEF) significant hoger was in zittende houding dan in rugligging en in rechter zijligging, maar er bestond geen significant verschil tussen de waarde in zittende houding en in linker zijligging. Sato et al. wijzen erop dat hun onderzoekspopulatie klein was en bestond uit oudere astmapatiënten, die niet representatief zijn voor de hele populatie personen met astma. Ook hebben ze geen metingen gedaan die één van de bovenstaande verklaringen kunnen onderbouwen. De functie van het autonoom zenuwstelsel kan worden bestudeerd met analyse van de hartritmevariabiliteit. Ventilatie-perfusie-scans kunnen opheldering brengen over de longfunctie in verschillende posities.