...

Lymfoproliferatieve aandoeningen treffen een niet-verwaarloosbare fractie van de patiënten na transplantatie. Cijfers in de literatuur gaan tot 20%, afhankelijk van het type transplantatie. Na transplantatie krijgt de patiënt een immunosuppressieve behandeling om afstoting tegen te gaan. De verstoring van het immuunsysteem door deze medicatie speelt een belangrijke rol bij het ontstaan van het verhoogde risico op lymfeklierkanker."Samen met de artsen van UZ Gasthuisberg in Leuven steken we nu de handen uit de mouwen om deze patiënten de beste kansen te bieden", zegt biochemicus Nena Testelmans (VIB-KULeuven). "We leggen ons toe op diffuus grootcellig B-cellymfoom, de meest frequente lymfoproliferatieve aandoening bij transplantatiepatiënten. Het aantal patiënten is beperkt, maar gaat in stijgende lijn. Mensen krijgen immers steeds vaker een transplantatie en leven daarna steeds langer."In de algemene bevolking is diffuus grootcellig B-cellymfoom (diffuse large B-cell lymphoma, DLBCL) de meest voorkomende vorm van non-hodgkinlymfoom. De ziekte treft alle leeftijdsgroepen, maar de incidentie stijgt met de leeftijd. DLBCL is heterogeen op klinisch, histopathologisch en moleculair vlak. In een aantal gevallen speelt het Epstein-Barr-virus (EBV) een rol bij het ontstaan van het lymfoom. Als het virus in de kwaadaardige cellen wordt aangetroffen, spreekt men van een EBV-geassocieerd DLBCL.De EBV-infectie is wereldwijd de meest voorkomende persistente virusinfectie. Ook in België is meer dan 90% van de bevolking asymptomatisch drager. EBV heeft een tropisme voor B-lymfocyten. Het virus dringt in de cel en beïnvloedt daar het metabolisme. Men heeft oorspronkelijk gedacht dat EBV-geassocieerd DLBCL alleen voorkwam bij oudere mensen. Het leek erop dat het latent aanwezig virus de B-lymfocyten aanviel onder invloed van immunosenescentie. Recenter is vastgesteld dat EBV-positief DLBCL ook kan voorkomen bij jongere mensen zonder immuundeficiëntie. Voor zover we momenteel weten is de EBV-status niet relevant voor de prognose of behandeling.Met dit complexe plaatje in de algemene bevolking als achtergrond, onderzoekt het Leuvense team DLBCL bij transplantatiepatiënten. "Door middel van whole genome sequencing willen we kijken of genetische patronen bij transplantatiepatiënten met DLBCL overlappen met wat men aantreft bij immuuncompetente DLBCL-patiënten", zegt Nena Testelmans. "Is het dezelfde ziekte, die zich per toeval voordoet bij iemand die een transplantatie gehad heeft? Of speelt de transplantatie een rol in het ontstaan van de ziekte?"De eerste resultaten tonen aan dat transplantatiepatiënten met DLBCL een heterogene groep vormen. Door het beperkt aantal patiëntenstalen is het voorlopig niet mogelijk een onderscheid te maken tussen EBV-positieve en EBV-negatieve patiënten op basis van hun mutationeel profiel. Evenmin kan men bepalen of laattijdige cases al dan niet moeten gecategoriseerd worden als niet-transplant-DLBCL. "Daarom is de belangrijkste opdracht voor ons om over veel meer patiëntstalen te kunnen beschikken", zegt de Leuvense onderzoekster. "We moeten op zoek naar partners om ons onderzoek uit te breiden. Als we de patiënten kunnen classificeren, kunnen we mogelijk ook per subgroep specifieke behandelingen inzetten. Voor het ogenblik beperken we ons tot het afbouwen van de immunosuppressie - in de mate waarin het vrijwaren van de ent dat mogelijk maakt - en chemotherapie + rituximab. Dat geeft vrij goede slaagpercentages, maar we streven naar beter."De onderzoekers laten de armen niet zakken. Uit vorig onderzoek zijn bijvoorbeeld al aanwijzingen naar voren gekomen dat EBV-negatieve patiënten meer mutaties hebben dan EBV-positieve patiënten. Daaruit kan men concluderen dat het EBV en het genetische patroon elkaar aanvullen om uiteindelijk tot een kwaadaardige ontaarding te leiden. De vraag is of men dat nu met genome wide sequencing zal kunnen reproduceren, zodra voldoende hoge patiëntaantallen voorhanden zijn.