...

Taalontwikkelingsstoornissen worden gekenmerkt door een vertraagde ontwikkeling van het taalbegrip en de taalproductie. Het kind kan fonologische, lexicale en morfosyntactische remmingen ondervinden, alsook gerelateerde stoornissen, zoals dyslexie en een vertraagde ontwikkeling van het rekenen. De verschillende stoornissen kunnen echter op zeer uiteenlopende manier tot uiting komen. Het beeld verschilt van kind tot kind.Over de etiologie bestaat er nog veel onduidelijkheid. Toch is de rol van een genetische component duidelijk aangetoond. Dorothy Bishop van de universiteit van Oxford verrichtte onderzoek naar monozygote twee lingen. Als van een monozygote tweeling één kind een taalontwikkelingsstoornis ontwikkelt, heeft het tweede kind 67% tot 80% kans om ook aangetast te zijn, versus 32% tot 48% bij dizygote tweelingen."Familieleden van een kind met een taalontwikkelingsstoornissen hebben 20% tot 39% kans om de aandoening tot uiting te brengen, versus 0% tot 19% in de controlepopulatie", zegt Steve Majerus, onderzoeker in de cognitieve psychologie en neurowetenschappen aan de universiteit van Luik. Onder de familieleden van een kind met een taalontwikkelingsstoornis zijn vaders en broers het vaakst aangetast (bijna 30% van hen), versus ongeveer 14% bij de moeders en de zussen."Binnen één familie komt de stoornis op uiteenlopende manieren tot uiting", weet prof. Majerus. "Bij de ene persoon vind je meer fonologische problemen, bij de andere meer grammaticale stoornissen. Nog iemand anders worstelt vooral met de morfosyntaxis of met de semantiek."Tot op heden is geen enkel eenvoudig genetisch patroon ontdekt als voedingsbodem voor de taalontwikkelingsstoornis. Zelfs bij monogenetische tweelingen brengen beide kinderen - zoals hoger aangegeven - lang niet altijd de stoornis tot uiting. Alles wijst erop dat het genetische substraat veeleer moet worden beschouwd als een kwetsbaarheidsfactor dan als een directe oorzaak. Momenteel zijn epigenetische studies aan de gang om meer duidelijkheid te krijgen over de interactie tussen genen en omgeving bij taalontwikkelingsstoornissen.Onderzoek met MRI heeft bijzondere anatomische kenmerken aan het licht gebracht bij personen met een taalontwikkelingsstoornis. Eén aandachtspunt is het bovenste gedeelte van de temporale kwab, dat een cruciale rol speelt bij de analyse van klanken en de receptieve taalverwerking. Deze zone is bij normale personen groter in de linker- dan in de rechterhersenhelft. Maar bij kinderen met een taalontwikkelingsstoornis blijkt het vaak andersom, of tenminste zijn beide kanten even groot. Bij een aantal kinderen - en bij hun ouders - zit er soms bovendien een extra winding tussen de gyrus postcentralis en de gyrus supramarginalis, die betrokken is bij de fonologische taalverwerking. "De vraag rijst natuurlijk of deze afwijkingen de oorzaak dan wel het gevolg van de taalstoornis zijn", stipt Steve Majerus aan.Onderzoek met functionele beeldvorming wil nagaan of de hersenzones die normaal bij taalprocessen betrokken zijn, op dezelfde manier ingeschakeld worden bij kinderen met een taalontwikkelingsstoornis en bij andere kinderen. Vanuit methodologisch standpunt is er veelvuldig gebruik gemaakt van geëvoceerde potentialen in de hersenschors na blootstelling aan taalprikkels.Twee belangrijke conclusies komen hieruit naar voren. Enerzijds tonen sommige studies afwijkingen in de eerste stappen van de perceptieve duiding van taalprikkels, en zelfs anomalieën bij niet-taalgebonden auditieve stimuli. "Deze resultaten onderbouwen een hypothese die in de jaren 1970 werd geformuleerd door de Amerikaanse onderzoekster Paula Tallal, die stelde dat kinderen met een taalontwikkelingsstoornis moeilijkheden zouden ondervinden bij het snel verwerken van informatie", zegt Steve Majerus. "Dat verklaart het belang van software die klanken verlengt zodat het kind ze tijdens training duidelijker waarneemt, vooral als het om medeklinkers gaat."Anderzijds zijn ook afwijkingen aangetoond van de meer laattijdige prikkelverwerking, zowel op lexicaal als op syntactisch of semantisch vlak.In 2012 heeft het team van Dorothy Bishop kunnen bevestigen dat sommige structuren betrokken bij taalverwerking sterker (of soms zwakker) ontwikkeld zijn bij personen met een taalontwikkelingsstoornis, maar dat ze minder sterk geactiveerd worden ondanks een grotere hoeveelheid grijze stof. Het verband tussen volume en functie is hier dus raadselachtig.Voor Steve Majerus moet men de resultaten van het beeldvormend onderzoek voorzichtig interpreteren. Dit om twee redenen. Ten eerste vertonen niet alle kinderen met een taalontwikkelingsstoornis de hierboven beschreven afwijkingen. Ten tweede komen ze soms voor bij kinderen met een normale taalontwikkeling.Welke onderdelen van het taalverwerkingssysteem kunnen afwijkend zijn bij taalontwikkelingsstoornissen? Experts nemen verschillende afwijkingen in overweging. Sommige onderzoekers leggen de nadruk op een deficit van het fonologische kortetermijngeheugen, wat men bij vrijwel alle kinderen met een taalontwikkelingsstoornis aantreft. Bij minstens een deel van de populatie zouden klanken maar zeer kort opgeslagen worden, waardoor de fonologische, lexicale en syntactische beelden moeilijk op langere termijn in het geheugen worden opgeslagen.Andere experts verwijzen naar een globaler deficit van de klankanalyse en -verwerking. Een derde stroming houdt het, zoals hoger gezegd, op moeilijkheden bij het snel verwerken van auditieve informatie. Deze laatste hypothese wordt nog breder geformuleerd: er zou sprake zijn van een breed, veralgemeend probleem met het verwerken van informatie.Een recentere benadering vermoedt deficits van het procedurele geheugen, dat een rol speelt bij het onbewust ontwikkelen van automatismen, zoals ontkoppelen telkens als men in de auto schakelt. "De taal is in eerste instantie een gigantisch systeem van procedures", licht prof. Majerus toe. "Volgens sommige studies zou men bij kinderen met een taalontwikkelingsstoornis kunnen aantonen dat het impliciet leren ook los van de taalontwikkeling gestoord is." Maar waarom staat de taalontwikkelingsstoornis dan op de voorgrond? Misschien omdat taal via zeer ingewikkelde leerprocessen ontstaat.De prognose van een kind met een taalontwikkelingsstoornis hangt af van de ernst van de deficits, alsook van de kwaliteit van de logopedische behandeling, die het liefst zo vroeg mogelijk start. In de ernstigste gevallen blijft de handicap duidelijk aanwezig op volwassen leeftijd, met een kwalijke weerslag op het sociale en professionele functioneren.