...

De oorlogsjaren en de vlucht naar Nederland vormden voor kunstschilders als Gust De Smet en Frits Van den Berghe de voedingsbodem om een nieuwe stijl te ontwikkelen. Voor WOI was de schilderkunst in ons land nog volop in de ban van het impressionisme en het luminisme.Tijdens hun ballingschap in Nederland komen een aantal Vlaamse schilders in contact met het internationale modernisme en gooien ze het roer om. Het impressionistische kleurenpalet met zachte tonen en de vaak idyllische taferelen ruimen plaats voor harde kleuren en kleurvlakken en hoekige vormen en onderwerpen gegrepen uit het dagelijkse leven in een modernere wereld.De tentoonstelling start in de jaren voor de oorlog wanneer Van den Berghe en De Smet nog brave volgelingen zijn van het impressionisme van Léon De Smet, Emile Claus en Anna De Weert. De Eerste Wereldoorlog vormt echter een breuklijn in hun artistieke expressie. Van den Berghe en De Smet vluchten naar Nederland, komen in contact met kunstenaars als Leo Gestel en Jan Sluijters en ontdekken de nieuwe kunstvormen via modernistische tijdschriften waarin werken getoond worden van Duitse expressionisten maar ook bijvoorbeeld van Afrikaanse sculpturen. Reeds in 1916 zien we hun werk evolueren richting expressionisme. De tentoonstelling plaatst ook Jozef Cantré in de kijker en dat is heel terecht. Zijn sculpturen en houtsneden zijn van een verbluffende kwaliteit en sluiten aan bij de nieuwe kunstvormen. In 1922 keren De Smet en Van den Berghe terug naar België en sluiten aan bij kunstenaars als Permeke, Brusselmans, Tytgat. Ze worden nu door kunstcritici gecatalogeerd onder de noemer 'Vlaams expressionisme', hoewel er van een uniforme stijl amper sprake is. Wat ze wel gemeen hebben is het uitbeelden van scènes uit het dagelijkse leven dat helemaal openbloeit na de donkere oorlogsjaren.The Roaring Twenties zijn nu volop aan de gang. Thema's als de kermis en het circus, drinkgelagen en danspartijen, boottochtjes met geliefden, zwempartijen en bootjevaren, en - jawel - bordeelbezoeken worden op het doek vastgelegd. De donkere ellende maakt plaats voor blijheid, humor, amusement, vertier, al dan niet betaalde liefde... Wie zich in dit klimaat als een vis in het water voelt is Edgard Tytgat die van scabreuze taferelen zijn handelsmerk maakt. Wat in de jaren 1940 zal uitmonden in zijn magnum opus, Huit dames et un monastère. In 500 bladen met tekeningen in aquarel brengt hij het verhaal tot leven van acht dames die zich in een klooster aanbieden en zich daar overgeven aan ondeugende, ja zelfs perverse en sadistische handelingen, overgoten met een humoristisch sausje. Het overzicht dat het Kunstmuseum toont wordt verder aangevuld met werk van Gustave Van de Woestyne, Constant Permeke, Hubert Malfait, Floris Jespers, muziek van Django Reinhardt en tekstfragmenten en foto's van de hand van Stijn Streuvels. Op de foto's zien we de kunstenaars die zelf gretig deelnemen aan de geneugten van Les Années Folles. De belangstelling voor de Vlaamse kunst uit het interbellum is de jongste jaren groeiend in Nederland en wordt mede gevoed door de bereidwilligheid van Belgische verzamelaars om hun werk te tonen. Zo heeft de Phoebus Foundation van natiebaas Fernand Huts een 30-tal werken uitgeleend voor deze kwalitatief hoogstaande en boeiende expo. Voor de liefhebbers: niet te missen!