Met zijn nieuwste boek 'A Belgian passage to China' brengen uroloog Johan Mattelaer en collega-auteurs (*) een tot hiertoe onderbelicht aspect van de Belgische aanwezigheid in het Rijk van het Midden onder de aandacht. De (her)ontdekking van het dagboek van ingenieur François Nuyens, en in zijn zog het legaat annex de collectie van de dokters Philippe en Adolphe Spruyt, bieden een fascinerende inkijk op leven en werken in het China van het begin van de 20e eeuw.
...
Het fascinerende verhaal van François Nuyens en de broers Spruyt en hun aanwezigheid in China situeert zich in de bredere context toen België niet alleen een van 's werelds leidende industriële mogendheden was maar ook, onder impuls van koning Leopold II, actief op zoek was naar koloniale expansie. Dat laatste komt onder meer tot uiting in de Belgische concessie in de noordelijke havenstad Tien-Tsin, nu Tianjin. Die Belgische interesse in China was evenwel niet nieuw. De drie protagonisten uit dit boek waren zeker niet de eerste 'landgenoten' die sporen hebben nagelaten in China. Denk bijvoorbeeld aan Willem van Rubroeck, de missionarissen Nicolas Trigault, Albert d'Orville en Ferdinand Verbiest, de Oostendse Oost-Indië Compagnie, maar evengoed figuren als Paul Splingaerd (die zich wist op te werken tot generaal in het Chinese leger) of scheutist- architect Alphonse de Moerloose, die ten lande een aantal neogotische gebouwen heeft ontworpen. Het lijstje Belgisch-Chinese connecties biedt boeiende lectuur. Je moet echter een onderscheid maken, meent dr. Mattelaer, tussen de Belgische missionarissen en de industriëlen die in de 19e eeuw naar China trekken. Eerstgenoemden waren in China met als doel om te kerstenen, de industriële interesse was vooral ingegeven door imperialistisch-koloniale motieven: men hoopte vooral mee te profiteren van wat als een veelbelovende (afzet)markt werd gepercipieerd. Door te focussen op drie protagonisten, enerzijds ingenieur Nuyens, anderzijds de artsen Spruyt, en hun schriftelijke en fotografische impressies krijgt die Belgische industriële aanwezigheid een persoonlijke dimensie, zelfs al geven ze blijk van een "conservatieve, paternalistische en koloniale visie" op het toenmalige China.Ingenieur Nuyens trekt naar China in het kader van de aanleg van een tramnetwerk en krachtcentrale in Tien-Tsin. Het verslag van zijn reis en dito impressies in het Verre Oosten ( Van Gent naar Tientsien en terug, langs zee en land 1905-1908: reisindrukken) waren allicht vooral bedoeld voor Nuyens' nazaten. Toch blijkt het een erg informatieve bron over leven, werken en uitstappen in het toenmalige China - zeker als je ze aanvult met een reeks onuitgegeven fotoalbums die de man heeft samengesteld tijdens zijn verblijf aldaar en waaruit de auteurs gretig hebben geput. "China is een charmant land", concludeert François Nuyens aan het eind van zijn manuscript, "tenminste voor zij die er niet moeten leven, of in boeken"... De lezer krijgt nog een extra blik op het China anno 1900 geserveerd. In de archieven van het Bijlokemuseum (nu STAM) en de universiteitsbibliotheek in Gent zijn de auteurs gestuit op legaten en een collectie stereoscopische glasplaten van twee broers, de dokters Philippe (1868-1908) en Adolphe Spruyt (1871-1956). Deze artsen waren niet enkel verwoede fotografen en kunstverzamelaars, hun briefwisseling bevat, zeker voor medici, evenzeer interessante lectuur. Beide broers werkten in China (vanaf 1905) als artsen voor Belgische bedrijven die ter plaatse nieuwe spoorlijnen kwamen aanleggen. Dat was eertijds een bijwijlen gevaarlijke onderneming, vandaar dat die maatschappijen ook artsen engageerden.Zo was Philippe Spruyt betrokken bij de constructie van de lijn Peking-Hankou, maar hij werkte ook als privéarts voor buitenlanders in de drie-eenheid Hankou, Hanyang en Wuchang, drie steden aan de samenvloeiing van de Han-rivier en de Gele Stroom die we vandaag kennen als Wuhan... Dr. Philippe had een brede interesse, niet enkel in de Chinese taal, hij verzamelde ook heel wat Chinese vazen en andere artefacts. In zijn briefwisseling toont hij zich een scherp observator van niet alleen zijn leefomgeving, maar ook van de kolonie landgenoten die ter plaatse actief waren. Een van zijn reisgenoten in China was Charles Bernard, die in de stad de eerste apotheek en een heus farmabedrijf had geopend. Helaas is dr. Philippe Spruyt vrij jong overleden, op 40-jarige leeftijd.Zijn broer Adolphe is in zijn voetsporen gevolgd, maar hij werkte een eind zuidelijker, aan de Pien-Lo spoorlijn (tussen Kaifeng and Luoyang). Bijzonder interessant, aldus de auteurs, is het boekje dat hij later publiceerde en de lezing die dr. Adolphe heeft gehouden voor de Koninklijke Academie voor Geneeskunde. In Le Chinois: régime, hygiène, mentalité spreekt de arts immers over lokale voedingsgewoonten, hygiëne, maar evenzeer over bijgeloof en epidemiologie. Net zoals zijn broer en een collega-arts, de Brusselse dokter Fernand Buckens, heeft dr. Spruyt oude Chinese kunstvoorwerpen en archeologische artefacts verzameld. Die maken tot op vandaag deel uit van de collecties van het Jubelpark- en het Gentse STAM-museum.