...

Ik lees in Artsenkrant van 2 september 2021 (nr. 2682) de column van een huisarts in opleiding (blz. 30). Ze schrijft: "Wat een opdoffer. De huisartsenpraktijk wordt evengoed gestuurd door regels die je niet in de hand hebt." Gelijk heeft ze natuurlijk, maar we worden eveneens gestuurd door ongeschreven regels en gewoonten. Ik ben voltijds huisarts geweest van 1967 tot 1973, en in die tijd heb ik niet alleen zo'n 150 bevallingen verricht, maar was ik eveneens volledig medisch verantwoordelijke voor het gezin, onderzoek van de baby, overleg en regeling van de voeding, vaccinaties, opvangen van ziekte.Dit vergde een gedisciplineerde klinische aandacht en eerder zelden heb ik de nood gevoeld de patiënten een gynaecoloog of kinderarts te laten raadplegen. Ik durf ook te zeggen dat ik dankzij deze klinische discipline nooit een indicatie tot verwijzing heb gemist - op een beperkt tijdsverloop weliswaar. Kleine heelkunde, maar ook aandacht voor psychologische problemen - het was de tijd dat Balint opgang maakte - behoorden tot mijn werkgebied en met de toen bestaande psychofarmaca was ik behoorlijk vertrouwd. Het gebeurde dat een psychiatrische opname dringend leek, maar de eerste drie dagen niet mogelijk was en dan was het behelpen - waarna uiteindelijk de opname niet nodig bleek. De collega in opleiding heeft gelijk, maar ik denk dat de huisartsen als groep een belangrijk werkterrein zouden moeten heroveren. Dat vereist weliswaar een inzet die wel eens in conflict kan komen met een rijk gevuld gezinsleven: nachtelijke bevallingen - geen trukjes om bevallingen in het weekeinde te vermijden -, afspraken vrijmaken voor langere consultaties waar psychische of relationele problemen vermoed worden, meer huisbezoeken, met name bij zieke kinderen of ouderen, en dat alles, toen even goed of even slecht als nu, tegen vaste Riziv-tarieven. Dat ik ermee stopte had te maken met het feit dat ik zoveel patiënten kreeg dat ik niet meer de tijd had om ze volgens deze vereisten te verzorgen. Na heel wat omzwervingen ben ik in 2008, ironie van de zogenaamde vooruitgang, erkend als geneesheer-specialist in de verzekeringsgeneeskunde en de medische expertise. Ik ben hoofdzakelijk een expertisearts en slechts één verzekeringsmaatschappij is er - eerder laattijdig - toegekomen mij nogmaals opdrachten toe te vertrouwen. Mijn huidige taken vervul ik nog steeds met als achtergrond de ervaring die mijn jaren als voltijds huisarts mij hebben meegegeven. Ik krijg geen zwangerschappen meer op te volgen, en zoek dat ook niet meer; ik waag het niet meer wonden te hechten, want ik vrees dat mijn hand niet vast genoeg meer is. Ik doe nog wel aan opvolgen van persoonsproblemen, en verwijs zelfs af en toe naar een psychiater als dat nuttig lijkt. Ik zou zoveel nog kunnen vertellen, hoe naar eigen inzicht en geweten omgegaan werd met problemen die nu in regelgevingen over euthanasie, abortus en adoptie de wereld hebben gezien en naar mijn gevoel niet verbeterd. Maar ik droom ervan dat jonge collega's de euvele moed zouden hebben om het volledige terrein van de huisarts te willen heroveren, al was het maar enkel op het gebied van actief medische handelingen. Wel denk ik dat het onze plicht blijft daar zelf in geweten en met zoveel mogelijk medische kennis over na te denken.