Wegens een snel toenemend aantal onderzoeksgegevens komt sarcopenie steeds meer onder de aandacht. Voor dr. Jolan Dupont (dienst geriatrie, UZ Leuven) stond deze aandoening in het brandpunt van zijn doctoraatsthesis, waarop hij recentelijk promoveerde.
...
Sarcopenie is een leeftijdsgebonden verlies van spierkracht en spiermassa, met een weerslag op het dagelijkse leven, kadert hij. "De weerslag kan beperkt zijn of een ernstige impact hebben op het leven van een oudere. Het kan gaan om een patiënt die minder gemakkelijk in de tuin kan werken, omdat knielen en weer opstaan moeilijker valt, terwijl dat een jaar daarvoor nog vlot verliep. Een andere patiënt heeft misschien moeite bij het dragen van boodschappen, bij het maken van een lange wandeling, enzovoort. Daarnaast verhoogt sarcopenie het risico op valincidenten, fracturen, hospitalisaties en vervroegde mortaliteit." In de meest recente Europese definitie(1) van sarcopenie (EWGSOP2, European Working Group on Sarcopenia in Older People) is de focus verschoven van spiermassa naar spierkracht. Oorspronkelijk werd sarcopenie in de eerste plaats gedefinieerd als een kwantitatief omschreven verlies van spiermassa. De vernieuwde definitie werkt via een diagnostisch algoritme dat bruikbaar is voor de dagdagelijkse praktijk: om sarcopenie vast te stellen start men bij ouderen met het meten van de spierkracht. "Dat kan op een eenvoudige manier gebeuren met een handgrijpkrachtmeter", aldus dr. Dupont. "Men spreekt van verminderde spierkracht als de handgrijpkracht < 16 kg bedraagt voor vrouwen, en < 27 kg voor mannen. Technisch nog laagdrempeliger is de stoeltest (chair stand test): de patiënt gaat vijf keer op een stoel zitten en staat weer recht. Als hij daar meer dan 15 seconden voor nodig heeft, is er sprake van een afwijkende spierkracht." De EWGSOP2 onderscheidt drie gradaties van sarcopenie: · Vermoedelijke sarcopenie (probable sarcopenia): de persoon heeft een verminderde spierkracht. · Bevestigde sarcopenie (confirmed sarcopenia): naast een verminderde spierkracht bestaat er ook een afgenomen spiermassa. · Ernstige sarcopenie (severe sarcopenia): de afgenomen spierkracht/spiermassa heeft een weerslag op het fysiek functioneren, tot uiting gebracht door een vertraagde wandelsnelheid of een te trage get-up-and-go-test. "Deze stapsgewijze definitie is nuttig voor onderzoeksdoeleinden", commentarieert Jolan Dupont. "Voor de arts in de dagelijkse praktijk is het vooral belangrijk stil te staan bij de eerste stap: is er verminderde spierkracht? Zo ja, dan is een behandeling aan de orde." Een van de belangrijkste oorzaken van sarcopenie is inflammaging. Hoe ouder iemand wordt, hoe meer chronische laaggradige inflammatie er in het lichaam ontstaat. Deze laaggradige inflammatie vertraagt de spieropbouw en versnelt de spierafbraak. Kortom, inflammaging ligt mee aan de basis van de anabole resistentie die men met het ouder worden ziet optreden. Dat betekent dat er gaandeweg relatief sterkere anabole prikkels (bijvoorbeeld oefeningen of eiwitten) nodig zijn om spiermassa en spierkracht op te bouwen. Als men een jongere en een oudere persoon een oefening met identieke belasting laat uitvoeren, zal de jongere persoon meer spiermassa opbouwen dan zijn oudere tegenhanger. Daarnaast verandert bij het ouder worden de structuur van de neuromusculaire junctie, waardoor het prikkelen van de spier wat minder efficiënt verloopt en de spieraanmaak vertraagt. Ten slotte kan ook gebrek aan vitamine D het slinken van de spiermassa in de hand werken. Gezegd mag nog dat er naast de chronische ook een acute vorm van sarcopenie bestaat. De acute vorm is meestal het gevolg van een (tijdelijke) immobilisatie, zoals bijvoorbeeld bij een hospitalisatie. Levensstijlaanpassing is bij sarcopenie een voornaam aspect van de behandeling, met als hoekstenen een geschikt oefenprogramma en voedingsadvies. "Wat lichaamsoefeningen betreft, krijgen ouderen met sarcopenie vaak het advies regelmatig te gaan wandelen", stelt dr. Dupont vast. "Mensen moeten zeker aangemoedigd worden om te wandelen, maar dat volstaat niet om leeftijdsgebonden spierverlies tegen te gaan, wegens de hogergenoemde anabole resistentie." "Dat maakt de behandeling extra moeilijk, omdat in die oudere populatie de mobiliteit vaak al wat minder goed is, bijvoorbeeld door gewrichtspathologie of een afgenomen cardiorespiratoir potentieel. Nu is het ook niet zo dat je bij een oudere persoon hetzelfde fitness- schema moet voorschrijven als bij een jongere persoon. De oefeningen moeten aangepast worden met het oog op de mogelijkheden en noden van de patiënt, onder begeleiding van een ervaren kinesitherapeut." Wat het soort oefeningen betreft, bestaat er op basis van wetenschappelijke bewijzen een consensus rond het besef dat weerstandstraining bij sarcopenie de efficiëntste benadering is. Verschillende spiergroepen worden daarbij getraind door flexie tegen weerstand of met behulp van gewichtjes. De nadruk ligt op de onderste ledematen, die de grootste impact hebben op het functioneren (wandelen, evenwicht, valrisico met fractuur, ...). Naast de weerstandstraining is er ook een plaats voor het optimaliseren van het uithoudingsvermogen, via (stimuleren tot) wandelen. De derde component is evenwichtstraining, met als doel het valrisico en de valangst te beperken. Voeding is het andere luik van de behandeling. "Malnutritie is een belangrijke risicofactor voor het ontstaan van sarcopenie", onderstreept dr. Dupont. "We spreken hier niet alleen over calorische malnutritie, maar ook over de samenstelling van de voeding. Bij de opbouw van spieren spelen eiwitten een cruciale rol. Nederlands onderzoek wijst uit dat heel wat 65-plussers in het dagelijkse leven onvoldoende eiwitten met de voeding opnemen.(2) Om tot een duurzame oplossing te komen, is het raadzaam de patiënt naar een diëtist(e) door te verwijzen. Op die manier kan de eiwit- inname op het juiste peil worden gebracht via een voedingspatroon dat bij de voorkeuren van de patiënt past. Idealiter haalt men eiwitten uit de voeding, maar voedingssupplementen kunnen een extra optie zijn om de spierheropbouw te bespoedigen, zeker na een hospitalisatie." Een tweede aspect van het nutritionele beleid is het corrigeren van vitamine-D- deficiëntie. Vitamine D heeft een aanzienlijke invloed op het correct functioneren van de spieren en zodoende op het evenwicht. "Mijn huidig onderzoek richt zich op de mogelijke rol van omega-3-supplementen", vervolgt dr. Dupont. "Er zijn al diverse studies uitgevoerd over het effect van omega-3-vetzuren op ouderdomsgerelateerde aandoeningen, bijvoorbeeld de ziekte van Alzheimer. Uitgangspunt daarvoor was dat omega-3- vetzuren sterk aanwezig zijn in het mediterraan dieet, waarvan meer en meer gegevens aantonen dat het gunstig is voor de gezondheid. Ook rond sarcopenie blijkt uit studies dat hoge dosissen omega-3-vetzuren (uit zalm en andere vette vis, sommige nootsoorten, ...) een stimulerend effect kunnen hebben op de spieraanmaak. Er zijn momenteel onvoldoende onderzoeksgegevens om iedereen omega-3-supplementen te geven. Maar sowieso kan het geen kwaad iedereen aan te raden een gevarieerd dieet te nuttigen met wekelijks twee tot drie porties vis, in het bijzonder vette vis - in de hoop dat er ook een positief effect op sarcopenie optreedt." De spiermassa en kracht van een persoon zijn maximaal tussen de leeftijd van 30 en 40 jaar. Vanaf 50 jaar ontstaat er een dalende trend. "Wat sarcopenie betreft bouw je best zoveel mogelijk reserve op in je jeugd of jongvolwassenheid. Tijdens je 'midlife' moet je je best doen om dit maximum te behouden en op oudere leeftijd dien je je spierverlies tot een minimum te beperken. Hoe meer reserve je opbouwt in de periode waarin dat proces het vlotst verloopt, hoe beter je gewapend bent voor de fase die daarop volgt", duidt Jolan Dupont. "Na je vijftigste spieren opbouwen kan uiteraard nog wel, maar het zal meer moeite kosten. Preventie van sarcopenie moet dus plaatsvinden decennia vóór de leeftijd waarin men die afwijking ziet ontstaan. Dat is minstens even belangrijk als de behandeling op het ogenblik dat de sarcopenie ingetreden is." Zoals eerder gezegd ziet men vanaf ongeveer de leeftijd van 50 jaar op populatieniveau een geleidelijke afname van de spiermassa en kracht. Vandaar de vraag: wanneer moet een arts denken aan pathologie? En vooral: wanneer denkt de patiënt eraan? Zal hij wel raadplegen als hij zijn verlies aan spierkracht percipieert als een leeftijdsgebonden verschijnsel? Jolan Dupont: "Bij een patiënt die zelf krachtsverlies meldt, moet de arts zeker reageren en de spierkracht meten, al was het maar met de eenvoudige stoeltest." "Het is inderdaad mogelijk dat de patiënt er niet aan denkt de arts op de hoogte te stellen van zijn waargenomen krachtsverlies. Verwachtingen ten opzichte van functionele mogelijkheden en hun afname met de leeftijd, verschillen immers van persoon tot persoon. Vandaar dat de ICFSR (International Clinical Practice Guidelines for Sarcopenia) rond sarcopenie aanbevelen het krachtonderzoek op te nemen in de algemene screening die men in de eerste lijn uitvoert bij ouderen tijdens routinecontroles.(3) Het is maar een kleine moeite: de patiënt een paar keer van zijn stoel doen rechtstaan, en ingrijpen als hij dat niet binnen het normale tijdsbestek voor mekaar brengt."