...

Deze wet voorziet in de gedeeltelijke omzetting van een Europese richtlijn uit 2018 met dezelfde bedoeling. Die omzetting had trouwens al moeten gebeuren voor 30 juli 2020. Omwille van de specifieke kenmerken van de gezondheidszorgberoepen heeft het Europees Parlement zich aanvankelijk verzet tegen de toepasselijkheid van deze richtlijn op die beroepen, maar tevergeefs. De Europese Commissie haalde haar slag thuis. Wanneer nieuwe bepalingen tot reglementering van een gezondheidszorg- beroep worden ingevoerd of wanneer bestaande bepalingen worden ge- wijzigd, moet de bevoegde overheid ervoor zorgen dat die bepalingen direct noch indirect discrimineren op grond van nationaliteit of woonplaats. Als een bepaling beperkingen inhoudt voor de uitoefening van een beroep, dan moet die beperking objectief gerechtvaardigd zijn door het algemeen belang en meer bepaald de bescherming van de gezondheid, de toegang tot kwaliteitsvolle zorg en het financiële evenwicht van de ziekteverzekering. Wie denkt dat dit laatste iedere beperking kan rechtvaardigen, vergist zich. Artikel 6 bepaalt uitdrukkelijk dat 'redenen van zuiver economische aard of zuiver admini- stratieve redenen geen dwingende redenen van algemeen belang vormen' die een beperking rechtvaardigen. Wanneer een nieuwe beroepsreglementering wordt ingevoerd of wanneer een bestaande wordt gewijzigd zal telkens een evenredigheidsbeoordeling moeten worden uitgevoerd. Ironisch genoeg bevat de wet zelf op dat punt zeer ge- detailleerde voorschriften in navolging van de Europese richtlijn. Bijzondere waakzaamheid is geboden in de volgende gevallen: wanneer het gaat om voorbehouden activiteiten (beroepsmonopolies) of beschermde beroepstitels; de verplichting om zich permanent professioneel bij te scholen; regels betreffende de organisatie van het beroep, de beroepsethiek en het toezicht alsook het verplicht lidmaatschap van een beroepsorganisatie of een vergunningsregeling, zeker wanneer het bezit van een specifieke beroeps- kwalificatie vereist is. De richtlijn en de wet zijn nogal abstract. Maar dat zou wel eens kunnen veranderen wanneer het debat over de hervorming van de orde der artsen of de oprichting van een orde der tandartsen zal starten. Onlangs werd minister Vandenbroucke in de Commissie voor Gezondheid en Gelijke Kansen ondervraagd over 'De hervorming van de tuchtmechanismen binnen de gezondheidszorg'.[2] De minister antwoordde dat 'de werking van de bestaande ordes inderdaad niet meer beantwoordt aan de huidige normen en sterk zou kunnen worden verbeterd, met name op het vlak van transparantie, openbaarheid van de procedures en de rol van de aanklager in de procedure, die groter moet worden'. Wel bestaat er volgens hem behoefte aan een 'deontologisch orgaan' voor 'de' beoefenaars in de gezondheidszorg voor bijvoorbeeld ethische vraagstukken of vraagstukken van professioneel gedrag. Hoe dat orgaan er zou moeten uitzien, liet de minister nog in het midden. Ook is een hervorming of een afschaffing van de ordes voor hem geen prioriteit omdat daarvan geen sprake is in het regeerakkoord en omwille van de covid- epidemie. Misschien helpt ook deze keer een duw in de rug van 'Europa' wel.