Eind augustus kopte De Standaard:"3.011 artsen 'verdienen' dubbele van de premier". Verder in het artikel stond wel de nuance dat wat artsen aan het RIZIV factureren niet hun netto-inkomen is, maar de toon was gezet.
Artsensyndicaten wijzen er terecht op dat van de omzet nog praktijkkosten, afdrachten, investeringskosten, verzekeringen, socialezekerheidsbijdragen en belastingen afgaan. Te vrezen is echter dat het beeld van artsen als grootverdieners blijft hangen.
Het onvermijdelijke debat over artseninkomens zou gebaat zijn met meer transparantie. Onze oosterburen tonen hoe dat kan. Het Bundesamt für Statistik berekent er elk jaar de gemiddelde omzet en kosten per praktijk - uitgesplitst per discipline. Dat gebeurt aan de hand van steekproeven bij ongeveer 7% van alle praktijken. Het verschil tussen omzet en kosten is de Reinertrag: de winst per praktijk.
Het onvermijdelijke debat over artseninkomens zou gebaat zijn met meer transparantie.
Die Reinertrag zegt nog niet alles over het netto-inkomen van een individuele arts (onder meer pensioensparen, verzekeringen tegen ziekte en inkomensverlies alsook inkomstenbelasting moeten er nog af), en er valt op de methodiek wat af te dingen; zo trekken de cijfers van grote artsenassociaties de gemiddeldes omhoog.
Maar de statistieken tonen wel een duidelijk beeld van de evoluties van kosten en inkomens, en van de verschillen tussen disciplines. Zullen we ook in België het debat voeren met objectieve cijfers in plaats van met populistische vergelijkingen? Onze artsen verdienen dat.