...

Landen waarvan met zekerheid geweten is dat ze chemische wapens bezitten, zijn Albanië, India, Iran, Libië, Noord-Korea, Rusland, Syrië en de VS (bron: Organisation for the Prohibition of Chemical Weapons, 2013). Chemicaliën waarmee men beoogt personen opzet- telijk te schaden, worden ingedeeld naargelang het primaire orgaan dat ze aantasten. De belangrijkste categorieën zijn zenuwgassen, blaartrekkende middelen of vesicantia, verstikkende agentia en bloedmiddelen. Zenuwgassen - zoals tabun, sarin en VX - remmen cholinesterase, waardoor acetylcholine zich ter hoogte van de zenuwuiteinden opstapelt. Na blootstelling via de huid of inhalatie treedt een cholinerg toxidroom op met speekselvloed, traanvloed en een buiten- sporige aanmaak van waterig sputum, waarin de patiënt kan stikken. Ook andere verschijnselen kunnen zich voordoen, maar vrij typisch zijn spierfasciculaties, die vaak al kort na de blootstelling ontstaan. Zenuwgassen kunnen in verband worden gebracht met een reeks wrange incidenten uit de recente geschiedenis. Op 16 maart 1988 viel het Iraakse leger de stad Halabja aan met sarin, wat het leven kostte aan 5.000 Koerden. Zowat een decennium later veroorzaakte datzelfde middel tientallen slachtoffers onder de Syrische bevolking. Daarnaast schrijven zenuwgassen ook individuele aanslagen op hun naam. Kim Jong-nam, de halfbroer van de Noord-Koreaanse president, werd in 2017 vermoord op een Maleisische luchthaven, toen hij een spray met VX in het gezicht kreeg. "VX is een potent middel", commentarieert prof. De Paepe. "Een druppeltje op de huid kan iemand doden." En toen was daar Novichok: zoals zijn naam het zegt, gaat het om een nieuwkomer ontwikkeld door de Russen. Het middel kwam onder de aandacht toen de Russische ex-militair Sergei Skripal (als dubbelagent werkzaam voor het Verenigd Koninkrijk) en zijn dochter er in 2018 mee vergiftigd werden. Beiden herstelden na een lange hospitalisatie. Twee jaar later viel Novichok ook de Russische activist Alexei Navalny te beurt, andermaal zonder dodelijke afloop. Onder de blaartrekkende middelen vallen de klassieke mosterdgassen, maar ook lewisiet. Het zijn alkylerende middelen, die door de huid, inhalatie en ingestie worden opgenomen. Ze veroorzaken blaarvorming, evenals irritatie van ogen en luchtwegen. Mosterdgas dankt zijn twijfelachtige notoriëteit aan het gebruik ervan door de Duitsers tijdens de Eerste Wereldoorlog. Gas-wolken werden gelost uit cilinders als de wind uit de juiste richting kwam. Slagvelden rond Ieper deelden in de klappen, waardoor mosterdgas ook wel yperiet genoemd wordt. Het middel werd voorts ingezet tijdens het conflict tussen Iran en Irak in de jaren 80. Verstikkende gassen omvatten chloor, fosgeen en difosgeen. Deze middelen zijn irriterend voor ogen en huid. Bij inhalatie veroorzaken ze pneumonitis met hoest, ademnood en wheezing. In een verder stadium treedt niet-cardiogeen longoedeem (ARDS) op, wat kan leiden tot hypoxie en hartstilstand. Ook deze middelen werden ingezet tijdens de Eerste Wereldoorlog en in Syrië. Blauwzuur (waterstofcyanide) is allicht het meest bekende van de bloedmiddelen, maar ook cyanogeenchloride behoort tot deze groep. Het gemeenschappelijke principe is inhibitie van cytochroomoxidase, resulterend in cellulaire hypoxie. Blootstellig gebeurt via de huid, inhalatie en ingestie. Blauwzuur is verbonden met een van de somberste bladzijden uit de westerse geschiedenis van de 20ste eeuw, want het werd in gasvorm gebruikt om tijdens de Tweede Wereldoorlog gedeporteerden om te brengen. Symptomen in het centraal zenuwstelsel treden zeer snel op, gevolgd door overlijden onder invloed van een ademhalings- of hart- stilstand. Chemische stoffen kunnen niet alleen schade aanrichten als ze sensu stricto als wapen worden ingezet: het lek slaan van containers in opslagplaatsen of tijdens transport is eveneens een vorm van oorlogvoering. Dit soort incidenten gebeurt overigens niet alleen inten- tioneel, maar ook per ongeluk. "Dat komt vooral omdat de opslag van gevaarlijke producten zoals ammoniak en chloor vaak slecht beveiligd is", weet Peter De Paepe. Het bekendste voorbeeld is ongetwijfeld de giframp in de Indiase stad Bhopal (1984), waarbij door een defect een gaswolk van methylisocyanaat vrijkwam. Tijdens de eerste drie dagen stierven 10.000 mensen. Tegen 1994 kwamen daar nog eens 25.000 overlijdens bij door laattijdige effecten. In de Oekraïense oorlog werd het principe intussen intentioneel toegepast: op 21 maart bombardeerden de Russen een opslagplaats van ammoniak in Soemy. De wind dreef de gaswolk van de stad weg, waardoor een horrorscenario voorkomen werd. Dichter bij ons zit het treinongeval in Wetteren anno 2013 in het geheugen gegrift. Een goederentrein ontspoorde en vatte vuur, zodat grote hoeveelheden acrylonitril in de lucht en achteraf met het bluswater in de riolering terechtkwamen. Pyrolyse maakte verschillende giftige stoffen vrij, waaronder blauwzuur. Meer dan 2.000 bewoners werden geëvacueerd, bijna 500 personen stroomden toe op spoeddiensten. Acht slachtoffers waren ernstig vergiftigd en één stierf. Voor het beleid rond chemische aanvallen verwijst prof. De Paepe naar de aanslag die de metro van Tokio trof in 1995. Aanhangers van een boeddhistische sekte hadden het begrepen op verschillende metrolijnen tegelijk, waar ze tijdens de ochtendspits zakken gevuld met vloeibare sarin doorprikten. Het gelekte middel verdampte snel, met onmiddellijke effecten op de omstaanders als gevolg. De aanslag veroorzaakte 12 overlijdens. Enkele tientallen mensen raakten ernstig gewond, bijna 1.000 hadden milde tot matige symptomen. Zowat 5.000 personen meldden zich aan in nabijgelegen ziekenhuizen. De reddingsoperatie verliep moeizaam omdat Japan op dergelijke incidenten niet voorbereid was en de symptomen pas laat herkend werden. "De hoeksteen is terdege getraind en ervaren personeel, met een grondige kennis van toxi- dromen", benadrukt prof. De Paepe. Een grootschalig decontaminatieplan was in Tokio niet voorhanden, zodat hulp- verleners zelf gecontamineerd raakten. Daarnaast ontbrak een vooruitge- schoven medische post, waar triage van mensen had kunnen plaatsvinden om de overrompeling van de ziekenhuizen te vermijden. Prof. De Paepe wijst op de nood aan persoonlijke beschermingsmiddelen voor hulpverleners. In Tokio trad secundaire blootstelling op bij 10% van de personen die de eerste hulp boden en bij zowat een kwart van het ziekenhuispersoneel dat de slachtoffers opving. Ten slotte is het ook belangrijk dat ziekenhuizen beschikken over een toereikende voorraad aan specifieke antidota.