...

Velzeke heeft een rechtstreekse link met de Romeinen. Hier bevond zich een vroeg-Romeins legerkamp, vlak bij heirbanen, waarrond zich een vicus of provinciestadje annex markt heeft ontwikkeld. De archeologische vondsten in de regio tonen aan hoezeer Velzeke verbonden was met ook verderafgelegen delen van dat Romeinse Rijk. Terwijl vaatwerk, sieraden en glas, maar ook 'exotische' voedingswaren als wijn en olijfolie werden aangevoerd naar Zuidoost-Vlaanderen leverde deze vicus vooral van graanproducten en veeteelt aan. Maar net die onderlinge verbondenheid, door internationale handelsstromen en troepenbewegingen, maakte het Romeinse Rijk ook heel kwetsbaar voor epidemieën. Historicus Plinius beweerde toen al boudweg dat 'ziekten zich steeds van oost naar west verspreiden.' Historische bronnen over die 'Romeinse' pandemieën leren dat plagen in de tweede en derde eeuw na Christus dood en vernieling hebben gezaaid. De uitbraak van de Antonijnse Plaag (rond 165 n.Chr.) manifesteerde zich voor het eerst in het Midden-Oosten. De Romeinse troepen die in Perzië vochten, brachten het virus mee naar Europa. "Net door gebruik te maken van (snellere) zeeroutes op de Mare Nostrum en het feit dat afstand houden in legereenheden niet werd gebezigd, kregen troepenverplaatsingen het karakter van wat we nu superverspreiders noemen", weet men in Velzeke.In de volgende decennia zal de plaag opnieuw slachtoffers maken. Schattingen over het aantal doden (vijf miljoen?) zijn moeilijk te verifiëren. Wetenschappers menen, mede op basis van Galenus' observaties, dat deze plaag door het pokkenvirus werd veroorzaakt. De Romeinse arts noteerde immers in eerste instantie symptomen van koorts, overgeven, diarree en rugpijn, later gevolgd door 'smerige' huiduitslag, vlekken, bulten en pukkels. De autoriteiten probeerden de schade te beperken: lijken moesten worden afgevoerd, begrafenissen (voor lagere klassen) mochten op staatskosten worden georganiseerd, (zieke) soldaten werden naar uithoeken van het Rijk gestuurd... en verspreidden het virus. De decimering in legerrangen, net op een moment dat aan de grenzen van het Rijk in- en aanvallen dreigden, eiste haar tol. De ziektekiemen waren uiteindelijk veel dodelijk dan (dreiging van) de Germanen, merkt een historicus op.Opmerkelijk: in diezelfde periode zijn ook in China pokkendoden gerapporteerd. Handelsstromen vanuit China, via India, richting Rome kunnen het virus in de Mare Nostrumregio hebben doen belanden. Plinius indachtig lijkt de geschiedenis zich anno 2020 te herhalen... Een eeuw later (rond 250 n.Chr.) maakt de bisschop van Carthago gewag van een om zich heen grijpende ziekte in zijn stad en patiënten die leden aan vermoeidheid, bloederige ontlasting, koorts, overgeven, (oog)bloedingen, infectie van de ledematen, soms ook doofheid en blindheid. Al snel zijn de gevolgen ook elders desastreus. In Alexandrië stierf 60 procent van de bevolking, in Athene rapporteerde men 5.000 doden per dag.Zelfs al twijfelt men er vandaag aan of die aantallen kloppen, het toont wel aan dat de bubbel van de Romeinse samenleving rond de Middellandse Zee erg kwetsbaar was. Alhoewel wetenschappers twijfelen over de exacte oorzaak (het filovirus, een voorloper van ebola, maar ook de mazelen of dysenterie is geopperd), is het niet uitgesloten dat deze pandemie mede veroorzaakt is door naweeën van de vorige plaag. Opmerkelijk in deze: terwijl christen volgers van bisschop Cyprianus aan ziekenzorg en dodenbegraving op zich namen, meenden Romeinse priesters vooral dat de pandemie, verspreid door bederfelijke lucht, een gevolg was van 'de toorn der goden'. Aan dat lijstje kan ook de eerste uitbraak van de builenpest in de zesde eeuw worden toegevoegd. Dat zorgt voor een ommekeer in het denken bij de Romeinen: "Initieel zag men niezen als een geschenk van de goden, maar ditmaal stierven mensen bij het niezen. De gewoonte om mekaar gezondheid te wensen (' Deus te adjuvet', God helpe, een equivalent van 'God bless you') stamt uit die periode.' Quarantaine en afstand houden waren tijdens pandemieën al ingeburgerd. Maar: wonen en werken in dichtbevolkte centra zonder afvalophaling, waar openbare latrines en de bij Romeinen populaire badhuizen courant waren, betekende tevens dat dit ook ideale broedhaarden voor virussen waren. Bovendien, zuiver (drink)water was niet overal beschikbaar en hoezeer de godin Hygieia en haar vader Asclepius vereerd werden: de Romeinse geneeskunde stond in de kinderschoenen en ging hand in hand met bijgeloof, kwakzalvermiddeltjes en kruidenmedicijnen. Dat zelfs iemand als dokter Galenus niet vies was om gladiatorenzweet of 'cold cream' (het middel stond tot begin 20e eeuw in de farmaceutische codex in de UK) te verkopen bewijst hoezeer ontwikkelende wetenschap en (charlatan)middeltjes twee zijden van dezelfde medaille waren. En cosmetica (Romeinen zagen een mooi uiterlijk als een teken van gezondheid) heette in de Oudheid... 'medicamentum'. De tentoonstellingsmakers staan niet alleen stil bij de aanpak en remedies tegen pandemieën, ook de medische professie wordt belicht. "Artsen genoten geen hoge status. Het ambacht werd van meester op leerling aangeleerd en overgedragen. Een standaardopleiding bestond niet." De Romeinen, zeker vanaf Galenus, bouwden weliswaar verder op de aanpak van Hippokrates, maar men bleef dat combineren met offergaven aan de goden "en het geloof dat een dokter zijn kennis en diagnostische gaven aan de goden te danken had". In tegenstelling tot de civiele wereld blijken er wel geregelde medische zorgen te hebben bestaan voor soldaten. Als steunpilaren van het regime kregen zij in militaire kamphospitalen de nodige zorgen van medici en hun assistenten. Artsen hadden een uitgebreid instrumentarium voor operaties van gewonde soldaten, maar ze gebruikten vooral kruiden als medicijn en pijnstiller. "In onze collectie zitten scalpels, spatels, pincetten en lepelsondes die hier zijn gevonden. We hebben ook een oogartsenstempel in de collectie. Die tonen we graag, zeker aan een publiek van artsen, via een toer door ons depot", verduidelijkt archeologe Tineke De Wandel.