...

De enquête werd uitgevoerd door Pain Alliance Europe (pae-eu.eu) in 18 Europese landen, ook België (1). In totaal vulden 6.069 respondenten de vragenlijst volledig in, onder wie 89% vrouwen. Bijna de helft van de respondenten was tussen 36 en 50 jaar oud. De resultaten werden eind deze zomer gepresenteerd op het 10de wereldcongres van het World Institute of Pain. Zelfs thuis ervaren patiënten met chronische pijn vaak stigmatiserende gedragingen: 42% van de respondenten gaf aan dat ze van hun echtgeno(o)t(e) of partner voortdurend of soms dat soort reacties te verduren krijgen. Hogere percentages kwamen naar voren als men vroeg naar de houding van verdere familieleden (59%) of vrienden (60%). De thuisverpleging scoort het best, met 30%. Op het werk gaat het nog minder goed dan in de thuissituatie: 67% van de respondenten stelt stigmatiserend gedrag vast bij collega's, en 64% bij hiërarchisch oversten. Deze cijfers verklaren de pessimistische beoordelingen die mensen met chronische pijn maken als ze verwijzen naar het beeld dat anderen van hen hebben. Meer dan 88% van de respondenten denkt dat personen zonder chronische pijn hun situatie niet begrijpen. Zo'n 90% heeft de indruk dat anderen soms niet geloven dat ze chronische pijn hebben. En 38% voelt zich wegens zijn pijnprobleem door de omgeving betutteld. Slecht 32% oordeelt dat hij of zij het leven kan hebben dat hij of zij wil. Een derde schuwt sociale contacten omdat ze zich voor hun situatie schamen. Artsen moeten niet voor anderen onderdoen op het vlak van scepsis tegenover pijn. Niet minder dan 59% van de respondenten ervaart de huisarts als stigmatiserend als ze voor hun pijnprobleem op consult gaan. Dat is ook het geval bij 56% als de geraadpleegde arts in een ziekenhuis werkt. En bij 62% als een arts uit een ander specialisme wordt geraadpleegd voor iets anders dan de pijn.In de wetenschappelijke literatuur is er veel geschreven over de mechanismen die bepalend zijn voor de stigmatiserende houding van artsen tegenover chronische pijn. Ze komen er allemaal op neer dat de geneeskundige praktijk een grote behoefte heeft aan objectieve of objectiveerbare gegevens. Dat is gedeeltelijk toe te schrijven aan de aard van het medisch denken, dat - volkomen begrijpelijk - op krijtlijnen stoelt om te kunnen functioneren. Maar ook praktische overwegingen voeden die nood aan objectiviteit. Bio-ethicus Daniel Goldberg plaatste begin dit jaar een opiniestuk op gezondheidswebsite STAT (2). Hij wijst erop dat reguleringen voor terugbetaling vaak gebaseerd zijn op objectieve bewijzen. Dat is een Amerikaans standpunt, maar ook in onze eigen regelgeving zijn voorbeelden daarvan legio.Suggesties om het stigma uit de behandeling van chronische pijn weg te nemen zijn van uiteenlopende aard. Eén daarvan is het streven naar een meer egalitaire relatie tussen arts en patiënt (3). Als van de arts niet langer verwacht wordt dat hij optreedt als een alwetende weldoener, die voor ieder medisch probleem een sluitende oplossing heeft, zal hij ook minder geneigd zijn een afwijzende houding aan te nemen tegenover een patiënt met pijnklachten die ondanks behandeling blijven bestaan. Een andere optie verwijst naar terugbetalingsmodaliteiten die meer op het oordeel van de arts berusten (2). En uiteraard kunnen verdere neurobiologische inzichten in pijn bijdragen, wat dan toch weer een stukje in de richting van objectivering gaat (3).