Recente varianten van het SARS-CoV-2 veroorzaken minder stoornissen van de reukzin dan hun voorgangers, maar een aantal slachtoffers van de eerste golven kijkt tegen restletsels aan. Onderzoekers zetten hun beste beentje voor.
...
In de loop van 2020 meldde onderzoek reukstoornissen bij zowat 50% van de personen die met het SARS-CoV-2 waren besmet. Recentere cijfers komen naar voren uit een Amerikaanse studie bij iets meer dan 600.000 personen, die vorige maand werd gepubliceerd. Ze wees uit dat personen die waren besmet met de alfavariant maar half zoveel risico op reukstoornissen hadden dan wat men mat met het oorspronkelijke virus uit Wuhan. Voor de deltavariant daalde het cijfer verder naar 44% en voor de omikronvariant naar 17%. De verklaring voor deze verschillen is niet met zekerheid gekend, maar één factor zou te maken hebben met subtiele verschillen in de manier waarop het virus in de cellen van het neusslijmvlies doordringt, en welke subcellulaire structuren het daarbij beschadigt. Men weet intussen dat het SARS-CoV-2 niet in de olfactieve neuronen doordringt, want deze cellen hebben geen ace2-receptoren. In het neusslijmvlies infecteert het virus voornamelijk de sustentaculaire cellen, die betrokken zijn bij het handhaven van het metabolisme en de structuur van de olfactieve neuronen. De schade aan de olfactieve neuronen is zodoende secundair. Dat hebben onderzoekers onder andere kunnen aantonen door bij dierproeven het neusslijmvlies bloot te stellen aan geïnactiveerd SARS-CoV-2: de schade die optrad, was dezelfde als met het levend virus. Meer bepaald ziet men een verstoorde configuratie van de chromatine (het geheel van het cellulair DNA en de omringende eiwitten, die de genexpressie reguleren). Dat gaat gepaard met een afgenomen expressie van genen die coderen voor de olfactieve receptoren aan het oppervlak van de neuronen, zowel bij proefdieren als bij de mens. Welk agens precies de secundaire schade aan de olfactieve neuronen veroorzaakt, is niet bekend. Onderzoekers denken in de richting van cytokines gerelateerd aan het inflammatoire proces dat ontstaat door schade aan de sustentaculaire cellen. Sommigen beschouwen het als goed nieuws dat het virus niet rechtstreeks de neuronen aantast, maar voor het ogenblik is dat een magere troost. Flink wat personen die in de vroege fasen van de pandemie met het SARS-CoV-2 werden besmet, ervaren tot op heden stoornissen van de reukzin. Een studie uit 2021 vergeleek honderd personen die naar aanleiding van de infectie reukstoornissen hadden ontwikkeld, met honderd personen die herhaaldelijk negatief testten voor het virus. Eén jaar na de infectie had 46% nog altijd reukstoornissen. In de controlegroep had slechts 10% na één jaar follow-up reukstoornissen, die aan diverse oorzaken te wijten waren. Op wereldschaal kan men ervan uitgaan dat tientallen miljoenen mensen een reukstoornis hebben ontwikkeld naar aanleiding van een infectie met het SARS-CoV-2. Volgens onderzoeksgegevens van begin dit jaar zou er een genetische predispositie bestaan: een beperkte mutatie in twee verwante genen, UGT2A1 en UGT2A2, bleek gekoppeld te zijn aan een verhoogd risico om langdurige stoornissen van de reukzin te ontwikkelen na een infectie met het SARS-CoV-2. Deze genen coderen voor eiwitten die geurmoleculen uit de neusholten verwijderen nadat die werden gedetecteerd. Wat precies het verband is met de infectie door het virus, blijft duister. De enige behandeling die momenteel breed wordt aanbevolen, is reuktraining: de patiënten krijgen geuren aangeboden, die ze opnieuw leren identificeren. De methode zou echter alleen werken bij patiënten met een gedeeltelijk verlies van de reukzin. Omdat onderzoeksgegevens doen denken aan een inflammatoire oorzaak voor de beschadiging van de olfactieve neuronen, zijn behandelingspogingen ondernomen met corticoïden. De resultaten zijn teleurstellend. In een studie bij 100 patiënten die reuktraining kregen, nam de helft tegelijk een behandeling met corticoïden. Er kon geen verschil in uitkomst worden aangetoond tussen beide groepen. Een andere piste is het gebruik van plaatjesrijk plasma, aangeleverd door de patiënt zelf. Het gaat om een concentraat van plasma, dat tot nog toe vooral gebruikt wordt voor de behandeling van spier-, ligament- en peesletsels. Men rekent op de groeifactoren die in bloedplaatjes aanwezig zijn om herstel van de olfactieve neuronen tot stand te brengen. Studies met plaatjesrijk plasma voor de behandeling van reukstoornissen na infectie met het SARS-CoV-2 zijn beloftevol, maar tot nog toe klein in omvang. Sommige onderzoekers wijzen op de moeilijkheid om voor grotere studies voldoende financiële middelen te verzamelen. Hetzelfde probleem rijst in verband met een studie die nagaat of vitamine A kan helpen bij het behandelen van reukstoornissen na covid-19. In de literatuur bestaan er beperkte bewijzen dat vitamine A een gunstig effect kan hebben bij diverse types reukstoornissen.