Het immuunsysteem vertoont een eigenaardigheid die als 'original antigenic sin' (OAS) omschreven wordt. Het woord 'sin' - zonde - voorspelt niet veel goeds. Toch bestaat er momenteel geen eensgezindheid over de vraag of OAS een zegen is in de strijd van ons lichaam tegen het SARS-CoV-2, dan wel een vloek.
...
Waar gaat het om? Als het immuunsysteem een eerste keer met een ziekteverwekker in aanraking komt, brengt het - zoals bekend - niet alleen een immuunrespons tot stand, maar bouwt het ook een immuungeheugen op. Bij een tweede contact met ziekteverwekker die vanuit immunogeen standpunt op de eerste lijkt, kan het gebeuren dat het immuungeheugen de eerste respons opnieuw op gang brengt, veeleer dan een nieuwe, specifieke immuunrespons te ontwikkelen. Dat verschijnsel noemt men de 'original antigenic sin' of antigene inprenting. Het wordt onder andere vastgesteld in verband met griep. Mensen verdedigen zich beter tegen het influenzavirus als de circulerende stam gelijkenis vertoont met de eerste stam waarmee ze in hun (jonge) leven geconfronteerd werden, omdat er een snelle reactie vanuit het immuungeheugen komt. Het immuunsysteem herkent gemeenschappelijke epitopen van de eerste en de tweede ziekteverwekker. Aan de hand van dit concept verklaren sommige virologen waarom de pandemie met de varkensgriep van 2009 relatief weinig sterfte veroorzaakte in de oudere leeftijdsgroepen. Dit zou te maken hebben met blootstelling tijdens de jeugd aan 'nakomelingen' van het H1N1-influenzavirus dat in 1918 de Spaanse griep uitlokte. Ook de ongewoon hoge sterfte bij jongvolwassenen tijdens de pandemie met diezelfde Spaanse griep wordt door antigene inprenting verklaard: die generatie was tijdens de kindertijd blootgesteld aan een H3N7-virus, waardoor het immuungeheugen een ondoeltreffende immuunrespons mobiliseerde tegen het H1N1-virus van de pandemie. Zoals uit bovenstaande voorbeelden blijkt, kan antigene inprenting een voor- of een nadeel betekenen, naargelang de circulerende stam. Op analoge wijze opperen virologen dat de 'banale', seizoensgebonden coronavirussen die in de bevolking circuleren, bepalend kunnen zijn voor de immuniteit tegen het SARS-CoV-2. Onderzoekers hebben bloedstalen onderzocht die werden afgenomen vóór het uitbreken van de pandemie. Daarin vonden ze antilichamen tegen het seizoensgebonden coronavirus OC43. Die antilichamen bleken in staat het spike-eiwit van het SARS-CoV-2 te binden. Daarnaast vergeleken ze bloedstalen verworven voor en na een infectie met het SARS-CoV-2. Daaruit konden ze afleiden dat infectie met het SARS-CoV-2 aan de oorsprong lag van een (hernieuwde) aanmaak van OC43-antilichamen. De antilichamen verankerden zich op het S2-segment van de spike-eiwit, waarvan de structuur vergelijkbaar is met het S2-segment van OC43. Het S1-segment bleef ongemoeid. De antilichamen tegen OC43 konden het doordringen van het SARS-CoV-2 in de gastheercel niet belemmeren. De vraag rijst wat de original antigenic sin in de praktijk oplevert in de strijd van het lichaam tegen het SARS-CoV-2. Naast het OC43 circuleren er immers nog andere coronavirussen. Komt er vanuit het immuungeheugen een immuunrespons die zich tegen de juiste antigene determinanten richt? Of schiet die immuunrespons net haar doel voorbij? Er zijn intussen wat aanwijzingen vanuit serologisch onderzoek bij personen die werden besmet met het SARS-CoV-2. Personen die bij infectie met het SARS-CoV-2 hoge titers antilichamen aanmaken tegen gemeenschappelijke epitopen (voor SARS-CoV-2 en seizoensgebonden coronavirussen) zouden andersom minder antilichamen aanmaken tegen epitopen die specifiek zijn voor het SARS-CoV-2. Andere onderzoekers wijzen net op een positief effect van antigene inprenting, aan de hand van een studie waarbij zorgverleners met hoge antilichaamtiters tegen OC34 sneller genazen dan hun collega's met lagere titers. Er wordt overigens nog eens gezegd dat men bescherming tegen een ziekteverwekker niet kan beoordelen op grond van antilichaamtiters alleen. Hoewel niemand een definitieve uitspraak durft te doen over de rol van antigene inprenting bij de bescherming tegen covid-19, blijven ongeruste hypothesen opborrelen, ook over de vaccinatie. Sommige groepen hebben gegevens die suggereren dat sommige patiënten naar aanleiding van een geactualiseerd griepvaccin hun immuunrespons niet bijstellen, maar hun oorspronkelijke immuunrespons blijven reproduceren. Anderzijds vond een onderzoeksgroep dat mensen na vaccinatie minder OC43-antilichamen produceren dan na infectie met het SARS-CoV-2. Dat zou kunnen betekenen dat het vaccin zo krachtig is, dat het een nagelnieuwe respons opwekt, in plaats van het immuungeheugen te activeren. Indien nodig zou het nog altijd mogelijk zijn een vaccin te ontwikkelen waar de epitopen van de seizoensgebonden coronavirussen niet meer in zitten.