Factoren die bepalen dat covid-19 bij sommige patiënten een bijzonder kwalijk verloop kent, blijven deels onopgehelderd. Sinds het begin van de pandemie is er veel onderzoek gebeurd naar de cytokinestorm als oorzaak van een slechte prognose. Recenter zijn wetenschappers zich gaan interesseren voor auto-immune verschijnselen.
...
Gegevens over auto-immune verschijnselen bij patiënten met covid-19 kregen voor het eerst brede aandacht in september van vorig jaar. Een internationale onderzoeksgroep, waarvan ook Belgische onderzoekers deel uitmaken, meldde dat er autoantilichamen tegen type I-interferon gevonden waren bij meer 10% van een kleine duizendtal patiënten met een levensbedreigende covid-19. Geen van de patiënten in de controlegroep had dit soort autoantilichamen. De autoantilichamen bleken overigens al aanwezig te zijn vóór de besmetting met het SARS-CoV-2, of in de eerste stadia van de ziekte, nog voor het immuunsysteem kon reageren. Patiënten met autoantilichamen waren vooral mannen (*). Andere onderzoekers hebben intussen een hogere prevalentie gevonden van autoantilichamen tegen B-lymfocyten bij personen die besmet raakten met het covid-19, ten opzichte van personen die in een vergelijkbare levenssituatie niet besmet raakten. Bovendien vonden ze autoantilichamen tegen eiwitten die aanwezig zijn in de wand van de bloedvaten, alsook in het hart- en hersenweefsel. Hoewel de autoantilichamen tegen type I-interferon in het hogergenoemde onderzoek blijkbaar aanwezig waren voor de besmetting met het SARS-CoV-2, stellen onderzoekers toch de vraag of de auto-immune respons niet in minstens een aantal gevallen worden geïnduceerd door de infectie zelf. Daarom zijn er intussen grootschalige studies opgezet die speuren naar de aanwezigheid van autoantilichamen in de bevolking. Auto-immune verschijnselen kunnen verklaren waarom symptomen bij covid-19 zich over een relatief lange tijdspanne ontwikkelen. Longletsels, bijvoorbeeld, treden soms op enkele weken nadat de patiënt koorts kreeg. Het duurt enige tijd voor de aanmaak van autoantilichamen op gang komt. Er zijn wel meer voorbeelden gekend van auto-immune verschijnselen gerelateerd aan infecties. Eén daarvan is acuut gewrichtsreuma als zeldzame complicatie van een onbehandelde streptokokkeninfectie. Diverse virussen veroorzaken immune trombocytopenie (vroeger idiopathische trombocytopenische purpura genoemd), een aandoening waarbij autoantilichamen de bloedplaatjes afbreken. Volgens sommige bronnen veroorzaakt ook Helicobacter pylori immune trombocytopenie, in streken met een hoge prevalentie. In een aantal gevallen wijkt het auto-immune proces na eradicatie van de kiem. Ten slotte wordt tot op heden gedacht dat diabetes type 1 in een aantal gevallen tot uiting komt naar aanleiding van een virale infectie. Intussen is immune trombocytopenie ook beschreven als complicatie van covid-19 bij een paar tientallen patiënten. Sommige onderzoekers vinden hierin een sterk argument om aan te nemen dat covid-19 wel degelijk auto-immune verschijnselen kan uitlokken. Auto-immune ziekten kunnen genetisch bepaald zijn. Zo weet men dat het immuuneiwit HLA-DRB1 sterk gerelateerd is aan auto-immuniteit. Toch spelen vaak andere factoren mee. Streptokokken van groep A dragen een 'M-eiwit' dat gelijkenis vertoont met eiwitten die aanwezig zijn in het menselijke hartweefsel, wat de aantasting van de hartkleppen bij acuut gewrichtsreuma kan verklaren. Sommige onderzoekers wijzen op gelijkenissen tussen segmenten van het spike-eiwit van het SARS-CoV-2 en een aantal menselijke eiwitten. Andere waarschuwen dat die gelijkenissen of kruisreactiviteit vastgesteld in laboratoriumomstandigheden niet noodzakelijk een relevantie hebben voor wat er in het lichaam gebeurt bij covid-19. De hypothese van auto-immune reacties als predisponerende of verergerende factor bij covid-19 werpt nog veel vragen op. Toch bieden de bevindingen rond een vooraf bestaande auto-immuniteit tegen type I-interferon alvast een robuust uitgangspunt voor de ontwikkeling van behandelingen. Men kan tests produceren om de dragers van deze autoantilichamen op te sporen. Bij dragers is een mogelijke piste het toedienen van een subtype van type I-interferon waartegen de patiënt geen autoantilichamen aanmaakt. Interferon-bèta is een type I-interferon dat weinig gevoelig is voor auto-immuniteit. Als bevestigd wordt dat covid-19 de aanmaak van auto-antilichamen tegen andere lichaamsstructuren stimuleert, dan zal men uit een ander vaatje moeten tappen. De autoantilichamen kunnen uit het lichaam verwijderd worden met plasmaferese, maar voor een patiënt die al ziek is door een infectie met het SARS-CoV-2, valt deze behandeling belastend uit. Daarnaast zijn immuunmodulerende middelen een optie. Net zoals bij de behandeling van de cytokinestorm is het toedienen van deze middelen een delicate evenwichtsoefening. Als ze te vroeg in de evolutie van de ziekte worden ingezet, kunnen ze de afweer van het lichaam tegen het virus in de weg staan.