...

Mag ik eerlijk zijn? Het hele Covid-19-gebeuren gaat aan mij voorbij. U mag dat letterlijk nemen: ik ben er volledig van afgesneden! En als ik niet uit verveling elke nieuwsuitzending volgde, dan was ik me er niet eens van bewust. Behalve op één punt dan: ik mag geen bezoek ontvangen. Ik lig namelijk al acht dagen in het ziekenhuis met een hardnekkige ileus paralyticus, na een rechter hemicolectomie. Het is een bijzonder invaliderende toestand, die vreet aan mijn energieniveau. Je gaat er wel door mijmeren over ziekte, leven en dood. Twee dagen voor mijn operatie viel er een brief in de bus. Een vriendin was onverwacht gestorven, nauwelijks 62 jaar oud. Een natuurlijke dood, zo bleek later, maar niet minder schokkend. Op zulk moment gaat er veel door je heen: ongeloof, meer dan scherpe pijn; hoe mooi onze ontmoetingen ooit waren; dat we elkaar de laatste jaren nog te weinig waren tegengekomen, opgeslorpt door dagelijkse beslommeringen en uitdijende families; en vooral: dat je haar nooit meer zult zien. Op de doodsbrief stond een uitzonderlijk mooie foto van haar. Ik moest denken aan Tante Liza, die enkele jaren geleden overleed. Ze was 96 en had de laatste acht jaar in een rusthuis doorgebracht. Drie generaties lang vormden zij en haar zuster Jeanne een ankerpunt, en een veilige haven voor steeds weer nieuwe ladingen neefjes en nichtjes. Legendarisch waren de gezamenlijke bezoeken aan de zaterdagse markt, gevolgd door de consumptie voor de teevee van hele puntzakken snoep en koekjes. Tante Liza overleefde haar zuster en zichzelf. De grote, gulle en goedlachse vrouw uit de Durmestreek werd een schaduw van haar vroegere ik, en minder dan dat.Toen de dag gekomen was dat ook het laatste restje leven in dat arme lichaam was opgedroogd, bogen we ons samen over het prentje. Er lag een foto op tafel, haar laatste. Hij toonde een verschrompeld hoopje mens, met een lege blik en een hoofd vol grote en kleine gezwellen. Dat was Tante Liza niet! Op geen enkele manier stond dat beeld voor alles wat zij voor ons had betekend. We gooiden onze fotodozen open en al gauw hadden we een beter beeld: van een vakantie in Knokke, waar ze de wereld toelachte, terwijl de zon door haar blonde krullen speelde. Ja, die foto was dertig jaar oud, maar what the f**k, iedereen vond hem prachtig. En zo kom ik bij wat ik zeggen wil. Een mens leeft van zijn geboorte tot zijn dood, het hele leven ligt daartussen. Wanneer ik aan mijn kinderen denk, dan zie ik ze zoals ze nu zijn, maar ook als baby, peuter, puber. Iemand die op hoge leeftijd overlijdt, die is kind geweest, jongvolwassene, geliefde, collega. Goede vriendschappen ontstaan zelden in de laatste levensfase, wel in de volheid van het leven. Natuurlijk is het niet mogelijk om die rijkdom op een bidprentje te persen, zelfs voor een collage is het te klein. Maar is het echt nodig om vrienden en nabestaanden op te zadelen met een foto vol bederf? Wie van de meesten in de kerk of de aula zal de afgestorvene herkennen in dat verschrompelde, hologige wezentje? Bidprentjes herinneren ons eraan dat we sterfelijk zijn: memento mori! Wat ze niet mogen uitstralen, is: "Zo oud wil ik niet worden!"