...

Euthanasie is het levensbeëindigend handelen door een arts op uitdrukkelijk verzoek van de patiënt. Standaard gaat het om een patiënt die nog wilsbekwaam is en die in staat is zijn verzoek te herhalen tot wanneer euthanasie wordt toegepast. Onder die voorwaarde is de euthanasiewet niet in strijd met artikel 2 van het Europees Verdrag Rechten van de Mens (recht op leven). Die wet laat euthanasie ook toe op basis van een wilsverklaring bij een patiënt die onomkeerbaar buiten bewustzijn is. Die kan uiteraard die wil niet meer bevestigen wanneer euthanasie wordt toegepast.Kan men dan nog wel spreken van een geldig en duurzaam verzoek van de patiënt? Op die vraag antwoordde de Raad van State op 20 juni 2001, bijna 20 jaar geleden, toen de euthanasiewet nog een wetsvoorstel was, positief. Omdat, aldus de Raad, 'die mogelijkheid beperkt is tot het geval waarin de betrokkene vooraf zijn wil te kennen heeft gegeven, met name in een uitdrukkelijke wilsverklaring die niet meer dan vijf jaar oud is en die ingetrokken kan worden'. Zo'n wilsverklaring kan worden gelijkgesteld met een geldig en duurzaam verzoek. Ook al is ze vijf jaar oud, men mag er van uit gaan dat ze nog altijd de wil van de betrokkene weergeeft vermits ze niet werd ingetrokken. Er stelde zich dan ook geen probleem wat betreft de bescherming van het recht op leven.De bevoegde commissie van de Kamer van volksvertegenwoordigers keurde begin december 2009 een wetsvoorstel goed dat de euthanasiewet op een aantal punten wijzigt. Een van de wijzigingen luidt: 'De wilsverklaring is geldig voor onbepaalde duur'. Na enig aandringen door enkele fracties, vroeg de voorzitter van de Kamer aan de Raad van State een advies over (onder meer) die wijziging. Gelet op het standpunt dat de Raad in 2001 had ingenomen, lag het immers helemaal niet voor de hand ervan uit te gaan dat een wilsverklaring van on bepaalde duur zo maar kan worden gelijkgesteld met een geldig en duurzaam verzoek. Integendeel, hoe ouder een wilsverklaring is en hoe groter bijgevolg de kans dat de opsteller ervan ze niet meer kan intrekken, des te minder kan ze worden gelijkgesteld met een geldig en duurzaam verzoek.Die redenering heeft de Raad van State echter niet gevolgd. De Raad erkent wel 'dat het voorzien in een onbepaalde geldingsduur van de wilsverklaring tot gevolg heeft dat de afstand in de tijd tussen de wilsuiting in die wilsverklaring en het tijdstip waarop voldaan is aan de voorwaarden voor het toepassen van euthanasie, aanzienlijk groter kan zijn dan bij een wilsverklaring die elke vijf jaar moet worden bevestigd'. De conclusie dat een wilsverklaring die bijv. 20 jaar oud is niet of slechts mits extra waarborgen kan worden gelijkgesteld met een geldig en duurzaam verzoek, trekt de Raad echter niet. Integendeel, aldus de Raad, tegenover die verlenging van de geldingsduur staat dat de andere inhoudelijke en procedurele voorwaarden voor de wilsverklaring ongewijzigd blijven. Zeer overtuigend is dat niet, zeker niet als men weet dat er ook wetsvoorstellen op tafel liggen om de geldigheid van de wilsverklaring uit te breiden tot vergevorderde dementie. Het ligt daarom voor de hand dat aan de Raad van State de gelegenheid wordt gegeven zich over die wijziging en de mogelijke gevolgen voor een wilsverklaring van onbepaalde duur uit te spreken.