NKO

...

Niet-allergische rinitis komt voor in ongeveer 10% tot 20% van de bevolking. Kenmerkende klachten zijn een verstopte neus, postnasale drip en frequent niezen. We onderscheiden verschillende fenotypes niet-allergische rinitis op basis van de uitlokkende factoren zoals roken, hormonen, medicatie. De ziektemechanismen van niet-allergische rinitis blijven echter ongekend en de bestaande behandelingen zijn dan ook vaak weinig succesvol. Intranasale corticosteroïden zijn één van de meest voorgeschreven behandelingen, en deze Cochrane review bekeek hun effectiviteit.Deze Cochrane review includeerde studies die het gebruik van intranasale corticosteroïden onder de vorm van neussprays of -druppels vergeleken met zowel placebo als met andere actieve behandelingen. Alle dosissen, behandelingsfrequenties en -duur waren hierbij toegestaan. De belangrijkste uitkomsten waren de ernst van de klachten gemeten door middel van patiëntgerapporteerde symptoomscores en het vóórkomen van belangrijke neveneffecten zoals epistaxis.De review bevat 34 studies met in totaal 4.452 volwassenen en kinderen ouder dan 12 jaar. De meeste patiënten hadden chronische rinitis en negatieve allergietests, maar er kon geen onderscheid gemaakt tussen verschillende fenotypes of pathofysiologische oorzaken van de niet-allergische rinitis. Enkele studies spitsen zich wel toe op één specifiek type. De meeste studies werden uitgevoerd in de ambulante tak van de tweede- en derdelijnsgezondheidszorg. De dosis corticosteroïden varieerde van 50µg tot 2.000µg per dag. Verschillende studies werden gesponsord door de industrie.Slechts dertien studies vergeleken intranasale corticosteroïden met placebo en gebruikten hierbij verschillende schalen om de patiëntgerapporteerde symptoomscores te meten. Intranasale corticosteroïden verminderen mogelijk de ernst van de klachten vergeleken met placebo bij follow-up tot vier weken (GGV*: -0.74 (95%** BI: -1.15 tot -0.33); 131 deelnemers, vier studies, lage zekerheid). Ook bij het analyseren van verschilscores tot vier weken tussen voor en na behandeling verminderen intranasale corticosteroïden mogelijk lichtjes de patiëntgerapporteerde symptoomscores (GGV: -0.15 (95% BI: -0.25 tot -0.05); 1.465 deelnemers, vier studies, lage zekerheid). Door de zeer lage zekerheid van het bewijs is het echter onzeker of intranasale corticosteroïden ook de symptoomscores bij een follow-up langer dan vier weken verbeteren. Corticosteroïden verhogen waarschijnlijk wel het risico op epistaxis of neusbloedingen (placebo: 31 per 1.000 vs intranasaal corticosteroïde: 65 per 1000 (95% BI: 39-111); 1174 deelnemers, vier studies, matige zekerheid), maar er bestaat waarschijnlijk weinig of geen risico op andere neveneffecten (matige zekerheid). Volgens de auteurs waren er te weinig studies om te bepalen of corticosteroïden een invloed hebben op de levenskwaliteit of de objectieve meting van luchtstroom in de neus.De overige 21 studies vergeleken intranasale corticosteroïden met andere actieve behandelingen, zoals intranasaal histamine, capsaïcine, ipratropiumbromide of neusspoelingen met zout. Voor elk van de vergelijkingen waren telkens slechts één of enkele studies voorhanden. Het is volgens de auteurs van de review dan ook onzeker of er verschillen zijn in effecten tussen het gebruik van intranasale corticosteroïden en deze andere behandelingen.Intranasale corticosteroïden verhogen waarschijnlijk het risico op epistaxis. Vergeleken met placebo hebben ze mogelijk een klein effect op de patiëntgerapporteerde symptomen tot vier weken, maar de effecten bij meting tot drie maanden zijn onzeker. Er zijn te weinig studies die intranasale corticosteroïden vergelijken met andere behandelingen waardoor hierover geen besluiten konden getrokken worden. Op dit moment is er weinig wetenschappelijk bewijs om het gebruik van intranasale corticosteroïden voor nietallergische rinitis te onderbouwen.