Hyperparentaliteit is een verschijnsel dat in onze imperfecte wereld en onzekere tijden hand over hand toeneemt. Het is de resultante van buitensporige verantwoordelijkheidszin en overspannen verwachtingen in verband met de opvoeding van het kind.
...
Hyperparentaliteit is hoofdzakelijk het gevolg van een context en een tijdgeest. In onze westerse wereld, die wordt gekenmerkt door overdreven individualisme en alomtegenwoordige concurrentiegeest, koesteren bijna alle ouders de ambitie 'superouders' te zijn. In tegenstelling tot wat men zag bij de vorige generaties en nog ziet in sommige regio's van de wereld, is de geboorte van een kind geen 'heuglijke gebeurtenis' of 'ongeluk' meer.Een geboorte wordt dezer dagen geprogrammeerd met behulp van anticonceptie en geassisteerde voortplanting, waardoor het kind bijna 'gedoemd was om geboren te worden'. Dat is de visie van psychopedagoog Bruno Humbeeck, professor aan de Universiteit van Mons. Het resultaat van deze evolutie is dat ouders zich des te meer verantwoordelijk voelen voor de veiligheid, het geluk en het welslagen van hun kind. In Afrika, bijvoorbeeld, waar geboorten maar zelden geregeld worden en de socioculturele en economische omstandigheden anders zijn dan bij ons, begrijpt de autochtone bevolking niet hoe iemand ernaar kan streven om superouder of, erger nog, hyperouder te zijn. In onze contreien zou men dat in de 19de eeuw en de eerste helft van de 20ste eeuw ook niet begrepen hebben. De hyperparentaliteit, zoals men die kent in onze maatschappij, kan bekeken worden als een continuüm waarin iedere ouder een plaats heeft. Vanaf een bepaald niveau komt hyperparentaliteit tot uiting in buitensporige verwachtingen rond opvoeding die spanning veroorzaken binnen de opvoedingsrelatie, bij de ouder, bij het kind, of op die drie niveaus tegelijk. Mensen lijden daaronder. "De term 'hyperparentaliteit' is dubbelzinnig, net zoals de term 'hyper- of overgevoeligheid', die ofwel kan verwijzen naar een stoornis, ofwel naar iets positiefs", overweegt Bruno Humbeeck. "Luidens de wetenschappelijke definitie is hyperparentaliteit het overdreven nakomen van de ouderlijke plicht. Maar het lijkt me fout dit als een pathologie te beschouwen." In zijn boek Hyper-parentalité. Apprendre à lâcher prise pour le bien des parents et des enfants (verschenen in 2022 bij Mardaga) omschrijft hij de hyperouder als iemand die ervan droomt "een perfecte ouder te zijn voor een perfect kind in een perfecte wereld". Die drie illusies moet hij loslaten om zichzelf, zijn kind en zijn gezin een buitensporige druk van de schouders te nemen en te evolueren naar een gevoel van welzijn dat uiteraard ... onvolkomen zal blijken. Hyperparentaliteit heeft weliswaar te maken met onze huidige westerse samenleving, maar is toch ook gedeeltelijk ontsproten aan positieve opvoedkunde. De nieuwe ouders wilden schoon schip maken met te autoritaire opvoedingsmethoden gebaseerd op straf en sancties. Maar achteraf ging men ietwat simplistisch iedere vorm van streng optreden veroordelen, ook al werd het kind met de beste bedoelingen op zijn nummer gezet. Hyperparentaliteit werd een richtlijn voor goede opvoedingsmethoden ten behoeve van de ouders. Zoals Bruno Humbeek het in zijn boek beschrijft, gaf de nieuwe insteek voedsel aan drie prototypes van ouders, die begonnen te functioneren zoals denkbeeldige modellen van wat beschouwd werd als perfect ouderschap, zonder fouten of gebreken. De hyperouder heeft zich deze drie prototypes aangemeten en ze gecombineerd in een beeld waaraan hij meent zich te moeten spiegelen. Hij of zij wordt tegelijk een 'zen-ouder', een 'immer communicerende ouder' en een 'zeer toegeeflijke ouder'. De zen-ouder beoogt onvoorwaardelijk zijn zenuwen onder controle te hebben en onverstoorbaar te blijven, wat het kind ook aanricht. Het kind kan daarbij zelfs de indruk krijgen dat zijn ouder een ongevoelig persoon is. Tijdens zijn ontwikkeling moet een kind de emoties van zijn ouders kunnen ontcijferen. "Wat wordt een kind geacht te denken als zijn ouder zegt 'Ik ben zeer boos', terwijl de lichaamstaal in tegenstrijd is met wat de woorden uitdrukken?", vraagt Bruno Humbeek zich af. Hij wijst er overigens op dat het permanent onderdrukken van gevoelens na enige tijd storend kan zijn voor de ouder die zich permanent onder controle moet houden. Bovendien kan dat een ongunstige weerslag hebben op de gezondheid. "Daarom moet een ouder niet proberen zen te zijn, maar zijn emoties uitleven, zonder er zich totaal door te laten meeslepen", staat in het boek van de psychopedagoog te lezen. Tweede prototype: de immer communicerende ouder. Die leeft in de overtuiging dat alles kan gezegd en aanhoord worden. Maar omdat de immer communicerende ouder zijn dochter of zoon constant als zijn gelijke beschouwt in de dialoog, kan het kind zich niet meer als een kind positioneren. Bovendien leert het geen onderscheid te maken tussen belangrijke en minder belangrijke mededelingen, omdat er voortdurend over alles gepraat wordt. Welke gegevens zijn de moeite waard om over te spreken? Welke haalt men niet aan, omdat ze geen enkele relevantie hebben voor de gesprekspartner? Leren dialogeren impliceert dat men kan beoordelen waarmee men iemand anders kan boeien, en waarmee niet. Als er te veel gepraat wordt, verliezen woorden hun betekenis. De bedoeling is het kind te leren communiceren, maar deze opvoedingsmethode schiet haar doel voorbij. Het derde aspect is supertoegeeflijkheid. Gehoorzamen hoort er niet meer bij. Het basisprincipe is dat de ouder de zelfstandigheid en de ontplooiingskansen van het kind niet in de weg wil staan. Aandacht voor normen en beleefdheidsregels worden daarbij van tafel geveegd. Nochtans beschouwen opvoedkundigen 'gehoorzamen' niet als een vies woord. Alleen blinde gehoorzaamheid is problematisch. Kunnen gehoorzamen is een deugd als men deel wil uitmaken van een maatschappij die gestoeld is op respect voor gemeenschappelijke waarden. Opvoedingsmethoden die steunen op deze drie denkbeeldige prototypes ontsproten aan de positieve pedagogiek passen niet in het concept van goed bedoelde opvoedkunde. Een ouder moet zijn kind veeleer structuur geven door het beperkingen op te leggen. "Verkeerde interpretaties van de positieve pedagogiek hebben het beeld van een onbestaande ouder naar voren geschoven, waarmee moderne vaders en moeders zich proberen te identificeren", merkt prof. Humbeeck op. "Ze leggen zichzelf daarmee een enorme druk op. Omdat ze nu eenmaal niet de ouder kunnen zijn die al die theorieën in beeld brengen, krijgen ze schuldgevoelens. We moeten die last van hun schouders nemen, anders gaan ze die op hun kinderen overdragen en komt de opvoedingsrelatie onder druk te staan." Hierop ingrijpen is des te dringender omdat het concept van hyperparentaliteit de jongste jaren op de helling gezet is door drie belangrijke gebeurtenissen die aantonen hoe perfect de wereld eigenlijk is: de pandemie uitgelokt door covid-19, een oorlog in onze achtertuin en de klimaatcrisis. Kinderen die 'gedoemd' zijn om geboren te worden, zien momenteel het levenslicht in een wereld vol gebreken, wat van hyperparentaliteit een complex statuut maakt. In deze onzekere tijden is het moeilijker dan ooit de rol op te nemen van de theoretische ouder die men krampachtig probeert te zijn. Zen, altijd klaar om te communiceren, supertoegeeflijk: zo wil de hyperouder zijn. Hij of zij twijfelt er geen ogenblik aan dat dit de juiste ingrediënten van het ouderschap zijn. Maar in zijn meest extreme vorm berust hyperparentaliteit, of hypertrofisch ouderschap, op drie soorten gedragingen die psychologen, pedagogen en psychopedagogen met drie metaforen omschrijven: de helikopter, de drone en curling. De eerste en de derde hebben een plaats verworven in de wetenschappelijke literatuur, de tweede werd bedacht door prof. Humbeeck, en roept het beeld op van een 'geperfectioneerde helikopter'. Bruno Humbeeck denkt dat elk van deze gedragspatronen in wisselende mate aanwezig is bij personen die zich als een hyperouder willen opstellen. Waarnaar verwijzen deze metaforen? De helikopterouder is een vader of een moeder die onophoudelijk patrouilleert boven de leefwereld van het kind. Het doen en laten van het kind worden voortdurend bewaakt. Vooral veiligheid staat op de voorgrond, omdat de wereld momenteel door veel mensen wordt beschouwd als een onveilige plek voor een kind of adolescent. De ouder wil bijvoorbeeld weten waar zijn zoon of dochter zich bevindt, en met wie en hoe laat hij of zij thuiskomt. De bedoeling is niet de vrijheid van het kind te beperken, maar tot elke prijs de veiligheid van het kind te vrijwaren. Het gedrag van deze ouders wordt ingegeven door goede bedoelingen, of liever, té goede bedoelingen. "Niemand kan voortdurend alles onder controle houden. De ouder kan niet meer tot rust komen en gaat door het lint, terwijl het kind voelt dat zijn zelfstandigheid in het gedrang komt, of de situatie zelfs als verstikkend ervaart", zegt Bruno Humbeeck. Omdat veiligheid voor hen een prioriteit is, hebben de helikopterouders een generatie van 'binnenhuiskinderen' gekweekt, zoals de Franse socioloog Clément Rivière het noemt. In tegenstelling tot vorige generaties verschuilen kinderen zich achter de schermen in hun kamer, in de overtuiging dat men van daaruit alles kan doen. Ze zijn gelukkig niet volledig sociaal geïsoleerd zoals hikikomori-jongeren, die maanden of zelf jaren aan één stuk in hun kamer blijven, zonder plannen te maken, met als enige gezelschap de virtuele wereld van het internet. Nu de drone-ouder. Die heeft maar één obsessie: op alle vlakken zijn zoon of dochter het beste aanbieden - de beste school, het beste speelgoed, de beste sportuitrusting, enzovoort. Perfectie is het hoogste goed, waardoor de ouder zijn kind ononderbroken bijstaat om mankementen te compenseren en te anticiperen op wensen en noden. In zijn boek concludeert Bruno Humbeeck: "Drone-ouders lopen het risico zich uit te putten, omdat ze de hele tijd proberen hun kind het beste te bieden. Ze gooien zich op alles wat van ver of van dichtbij aan de verwachtingen van het kind kan beantwoorden of een mankement kan compenseren." Het kind zelf kan het moeilijk krijgen als het constant in het brandpunt staat van een zucht naar perfectie. En laten we het nu even hebben over die rare sport die curling heet. Vier spelers, een granieten, gepolierde steen en een reeks bezems komen in beeld. Eén speler lanceert de steen om hem te laten glijden naar 'het huis', een cirkelvormig doelwit dat op het ijs aangegeven is. Twee andere spelers vegen als bezeten met hun bezem over het ijs, op geleide van de vierde speler, de skip, om het traject van de steen te corrigeren of zijn glijafstand te verhogen. Curling-ouders doen aan die curling-vegers denken, want ze beogen het terrein voor de voeten van hun kind aan te vegen, om alle obstakels op zijn weg naar het einddoel te verwijderen. Ze hopen daarmee de evolutie van het kind perfect onder controle te houden, maar stoten onvermijdelijk op de realiteit van een niet-perfecte wereld waarin het lot van iemand door een hele reeks valkuilen wordt bepaald. De curling-ouder botst vaak heel hard op een muur van uitputting en desillusies. "Des te meer omdat kinderen zich moeten meten met onverbiddelijke concurrentie, in een 'declasseringsmaatschappij', waarbij acht van de tien kinderen een minder goede baan zullen hebben dan hun ouders en ze voor een gelijkwaardige baan vijf jaar langer zullen moeten studeren."