In tijden van quarantaine kan muziek helend werken. Vandaag een greep uit de discografische neerslag van musici die solo hun venster openen op de wereld. Alleen gewapend met hun kostbare instrument, hun vakmanschap en hun creatieve talent gaan ze op zoek naar schoonheid, naar antwoorden, en misschien zelfs naar onsterfelijkheid.
De rijke sonoriteit van de altviool
...
Meer dan tien jaar duurde het vooraleer altist Tabea Zimmermann het tweede volume uitbracht van Bachs cellosuites op altviool. In die periode is haar meesterschap op het instrument en haar muzikale maturiteit alleen nog maar toegenomen.Ditmaal laat ze de derde en vierde suite soepel en transparant op de altvioolsnaren weerklinken. Zimmermann speelt op haar moderne Vatelot-altviool en met een klassieke boog, maar o zo stijlbewust. Ze laat zich in haar interpretatie op sleeptouw nemen door de dansinvloeden in deze muziek. Toch weet ze zich vanuit die motorische drive een grote muzikale vrijheid te veroveren. Samen met de rijke sonoriteit die ze de altviool ontlokt, zorgt dat voor aangrijpende interpretaties. De twee zesdelige Bachsuites worden onderbroken door zes Signs, Games and Messages, Zimmermanns persoonlijke selectie uit solostukken van György Kurtág. Een van de delen ... eine Blume für Tabea ... werd haar aangereikt door de componist naar aanleiding van de dood van haar man, David Shallon. Stevige ritmische fundamenten, zoals bij Bachs suites, zijn volledig afwezig in deze composities. En toch ademt Kurtágs muziek altijd de geest van Bach. Tabea Zimmermann laveert sereen, begeesterd en intelligent doorheen die mysterieuze klankwereld en brengt adembenemende vertolkingen van deze meesterlijke miniaturen. Na de Gouden Eeuw in de literatuur wilde de impresario Sergei Diaghilev de Russische muzikale Zilveren Eeuw aankondigen in Parijs. Hij introduceerde er bij het begin van de 20ste eeuw namen als Aleksandr Skrjabin, Igor Stravinsky en Sergeï Prokofjev. Een eenvormige esthetiek vertegenwoordigen ze niet, maar het waren een voor een fascinerende componisten. De uitstekende Russische pianist Daniil Trifonov bracht eind vorig jaar met zijn dubbelalbum Silver Age een meesterlijke ode aan dit drietal. Een dubbelalbum, waarop hij in de eerste helft volledig solo te horen is, in het tweede deel wordt hij begeleid door het Mariinsky orkest.Trifonov won tien jaar geleden de beroemde Tsjaikovski-wedstrijd. Met pianoversies van de Vuurvogel en Petrouchka presenteert hij twee van Stravinsky's meesterwerken heel trefzeker en strak. En wat een overgave hoor je in Prokofievs Achtste sonate en in het Tweede Pianoconcerto (met dirigent Valery Gergiev). Alleen al de cadenza die hij hier uit zijn vingers tovert is magistraal. De mystiek van Skrjabin laat hij horen in de vertolking van diens enige pianoconcerto (opus 20).In dit veelzijdige programma slaagt Trifonov erin om de grote virtuositeit die nodig is, ruimschoots te overstijgen. Hij imponeert vooral door zijn inlevingsvermogen zodat hij ieder werk een eigen karakter en kleur kan geven. Zo levert hij een klasse-album af dat nog lang een referentie zal blijven. De titel Flur van het album van de Duitse pianist Martin Kohlstedt verwijst naar een corridor, een term uit het bosbeheer. De cover toont Lichtung, een canvas van David Schnell waarop tussen een woud van zuilen een streepje blauwe lucht tevoorschijn komt.Flur is onmiskenbaar een lockdown-album waarin de musicus doorheen het musiceren en scheppen een uitweg zoekt uit de beklemmende levensomstandigheden. Meer solo kan een piano- album niet zijn. Kohlstedt is een vertegenwoordiger van de neo-classical-beweging, die in de voetsporen van Nils Frahm en Ólafur Arnalds een origineel pad bewandelt.Het album opent met het kabbelende LUN (ook op vorige albums zijn alle titels drieletterwoorden). Geleidelijk komt er meer variatie in de composities. Kohlstedt nam de muziek op in zijn appartement in Weimar op een Blüthner-vleugel uit 1915. Dat instrument zorgt voor een bijzonder warme, maar ook gevarieerde en rijke klank. De microfoonopstelling registreert alle geluiden van pianomechaniek en pedaalgebruik, en dat maakt dat je als luisteraar mee aanschuift naast de pianist.Nu en dan hoor je op een achtergrond een fluitende vogel, of, in AJA, een onweer losbarsten. Kohlstedt creëert ondertussen een auditieve schuilplaats, en speelt onverstoord verder. Zo wordt deze opname een hoorspel zonder spreekstem waarin stemmingen opgeroepen worden die gaan van meditatief, zacht en kwetsbaar, naar, dromerig en hoopvol.