...

"Is het nu mondkapje of mondmasker?", vraagt mijn jongste kleinkind bij het spellend lezen van het infobord bij de kapper. Uit navraag bij Nicoline van der Sijs, hoogleraar Historische taalkunde van het Nederlands in Nijmegen, blijkt de oudste benaming 'mondmasker', in kranten aangetroffen in 1911 waar het over een bescherming tegen stof gaat. In 1922 met de medische betekenis: iets wat in een ziekenhuis wordt gebruikt als bescherming tegen griep, een medisch hulpmiddel dat aan bepaalde eisen voldoet. Mondkapje duikt op in 1937 als een zelfgemaakt doekje voor de mond. In 1957 is sprake van steriele mondkapjes die worden gedragen door keukenpersoneel in Praagse restaurants als bescherming tegen de toen heersende griepgolf. Kapje had oorspronkelijk de betekenis van 'hoofddeksel', maar werd vervolgens gebruikt in overdrachtelijke betekenis van iets dat (ter bescherming) over of voor iets anders wordt gedragen."Kortom", besluit de historisch taalkundige, "zo te zien duidde mondmasker aanvankelijk een officieel goedgekeurd medisch hulpmiddel aan, en was mondkapje meer een informele benaming voor een beschermingsdoek die men voor neus en mond bond. In de huidige discussie zou het handig zijn als we dat verschil weer opnieuw zouden invoeren want tegenwoordig wordt in Nederland vooral gesproken over mondkapjes die dan van verschillende kwaliteit zijn!"