In de hoofdstraat van Kalmthout kon je op een warme zomeravond gewoon voetballen, zomaar in het midden van de weg. Ze zeiden dat je op de heide nog af en toe een mammoet tegenkwam. En na zeven jaar studie begon je zonder verdere opleiding een huisartsenpraktijk (*).

Erg goed voorbereid was je niet. Je professoren waren niet alleen halve goden, maar ook zonder uitzondering specialisten. Van leerdoelen had niemand ooit gehoord, elke prof doceerde wat hij belangrijk vond; dat je er ooit mee aan de slag moest in de praktijk, was van ondergeschikt belang. Zo leerde ik pas een geneesmiddelenvoorschrift maken toen ik een eerste vervanging deed.

Dat handvol jaren als huisarts was leerzaam, ook en vooral door wat patiënten me bijbrachten. Waarom gaf iemand de voorkeur aan ziekenhuis X en niet aan Y? Een enquête heb ik nooit gedaan, maar uit persoonlijke contacten is me het volgende bijgebleven. De kwaliteit van de zorg speelde geen rol, daar had niemand enig benul van. Het was omgekeerd: wie het gevoel had dat zijn probleem niet opgelost raakte, bleef shoppen tot iemand hem wilde opereren. Wat bepaalde dan wel de voorkeur voor een ziekenhuis? Drie dingen. Het was dicht bij huis. De verpleegsters waren vriendelijk. En niet onbelangrijk: het eten was er lekker!

Daar dacht ik aan terug toen ik in maart zelf in het ziekenhuis lag. Over de nabijheid van de kliniek had ik niet te klagen, en nog minder over de vriendelijkheid van de verpleegkundigen - anno 2020 weliswaar even veel mannen als vrouwen. Maar het eten! De dag na mijn zware darmoperatie kreeg ik een ileus paralyticus. Een buik had ik niet meer, wel een keihard opgepompte basketbal.

Eten had natuurlijk geen zin, alles kwam via de maagsonde meteen terug. Toen mijn darmen na tien dagen eindelijk weer tot leven kwamen, zou ik voor het eerst een boterham en een puddinkje krijgen. Ik herinnerde me de verse boterhammetjes en de heerlijke vanillepudding die de nonnetjes voor ons klaarmaakten toen ik stagiair was. Na twee weken vasten keek ik ernaar uit! Maar de wereld was veranderd. De pudding bleek drab uit de fabriek, het brood twee sneden uit een spons, verpakt in plastic. Geen van beide traktaties kon mijn geschonden eetlust herstellen. Onaangeroerd bleven ze treuren op het dienblad.

De vraag is of dit soort vreten de verzwakte mens niet eerder ontmoedigt dan versterkt

Mammoeten worden vandaag niet meer waargenomen op de Kalmthoutse Heide en de nonnen zijn de weg opgegaan van alle vlees. Paraat staan nu goed opgeleide diëtisten. Zij berekenen welk voedsel evenwichtig is en toch goedkoop. Zo kom je vanzelf bij industriële productie uit, want dat maakt duur keukenpersoneel overbodig. Wat patiënten wordt voorgezet komt uit kartonnen dozen, met een vervaldatum voorbij het jaar 2045. Het is het zoveelste voorbeeld van de doorgedreven kostenefficiëntie die de ziekenhuissector in zijn greep houdt. Leuk voor de cijfers op het eind van het jaar in een toch noodlijdende sector! De vraag is alleen of dit soort vreten de verzwakte mens niet eerder ontmoedigt dan versterkt.

(*) Ter attentie van onze jongere collega's: daar komen uitdrukkingen vandaan als " 't is mor ne gewonenuisarts" en "ij ee nie deurgeliejrd".

In de hoofdstraat van Kalmthout kon je op een warme zomeravond gewoon voetballen, zomaar in het midden van de weg. Ze zeiden dat je op de heide nog af en toe een mammoet tegenkwam. En na zeven jaar studie begon je zonder verdere opleiding een huisartsenpraktijk (*).Erg goed voorbereid was je niet. Je professoren waren niet alleen halve goden, maar ook zonder uitzondering specialisten. Van leerdoelen had niemand ooit gehoord, elke prof doceerde wat hij belangrijk vond; dat je er ooit mee aan de slag moest in de praktijk, was van ondergeschikt belang. Zo leerde ik pas een geneesmiddelenvoorschrift maken toen ik een eerste vervanging deed. Dat handvol jaren als huisarts was leerzaam, ook en vooral door wat patiënten me bijbrachten. Waarom gaf iemand de voorkeur aan ziekenhuis X en niet aan Y? Een enquête heb ik nooit gedaan, maar uit persoonlijke contacten is me het volgende bijgebleven. De kwaliteit van de zorg speelde geen rol, daar had niemand enig benul van. Het was omgekeerd: wie het gevoel had dat zijn probleem niet opgelost raakte, bleef shoppen tot iemand hem wilde opereren. Wat bepaalde dan wel de voorkeur voor een ziekenhuis? Drie dingen. Het was dicht bij huis. De verpleegsters waren vriendelijk. En niet onbelangrijk: het eten was er lekker! Daar dacht ik aan terug toen ik in maart zelf in het ziekenhuis lag. Over de nabijheid van de kliniek had ik niet te klagen, en nog minder over de vriendelijkheid van de verpleegkundigen - anno 2020 weliswaar even veel mannen als vrouwen. Maar het eten! De dag na mijn zware darmoperatie kreeg ik een ileus paralyticus. Een buik had ik niet meer, wel een keihard opgepompte basketbal. Eten had natuurlijk geen zin, alles kwam via de maagsonde meteen terug. Toen mijn darmen na tien dagen eindelijk weer tot leven kwamen, zou ik voor het eerst een boterham en een puddinkje krijgen. Ik herinnerde me de verse boterhammetjes en de heerlijke vanillepudding die de nonnetjes voor ons klaarmaakten toen ik stagiair was. Na twee weken vasten keek ik ernaar uit! Maar de wereld was veranderd. De pudding bleek drab uit de fabriek, het brood twee sneden uit een spons, verpakt in plastic. Geen van beide traktaties kon mijn geschonden eetlust herstellen. Onaangeroerd bleven ze treuren op het dienblad. Mammoeten worden vandaag niet meer waargenomen op de Kalmthoutse Heide en de nonnen zijn de weg opgegaan van alle vlees. Paraat staan nu goed opgeleide diëtisten. Zij berekenen welk voedsel evenwichtig is en toch goedkoop. Zo kom je vanzelf bij industriële productie uit, want dat maakt duur keukenpersoneel overbodig. Wat patiënten wordt voorgezet komt uit kartonnen dozen, met een vervaldatum voorbij het jaar 2045. Het is het zoveelste voorbeeld van de doorgedreven kostenefficiëntie die de ziekenhuissector in zijn greep houdt. Leuk voor de cijfers op het eind van het jaar in een toch noodlijdende sector! De vraag is alleen of dit soort vreten de verzwakte mens niet eerder ontmoedigt dan versterkt. (*) Ter attentie van onze jongere collega's: daar komen uitdrukkingen vandaan als " 't is mor ne gewonenuisarts" en "ij ee nie deurgeliejrd".