De code van medisch plichtenleer is niet bindend

...

Na een procedureslag voor de rechtbank in Tongeren kwam de zaak voor het hof van beroep in Antwerpen. Dat oordeelde dat de gebruiksvergoeding nietig was omdat zij een ongeoorloofde ereloonverdeling inhield in strijd met enkele artikelen van de (toenmalige) code van geneeskundige plichtenleer die volgens het hof deontologische normen bevat die ertoe strekken de waardigheid en het vertrouwen van de arts te waarborgen en de rechten van de patiënt veilig te stellen. Tegen dit arrest tekende de tweede arts cassatieberoep aan. Dat oordeelde in een arrest van 6 september 2021 dat de code van medische plichtenleer, opgesteld door de nationale raad van de Orde der artsen in 1975 (inmiddels vervangen door de code van 2018), nooit werd bindend verklaard door de koning. Een rechter mag er zich dus niet op beroepen om een gebruiksvergoeding nietig te verklaren. Verrassend is dit arrest niet want het is allang vaste rechtspraak van het Hof van Cassatie dat deze code niet bindend was. Dat geldt trouwens ook voor de code van 2018. Het Hof van Cassatie oordeelde ook nog dat een overeenkomst waarbij twee artsen overeenkomen dat de ene praktijkruimten, administratief en schoonmaakpersoneel ter beschikking stelt van de andere, in ruil waarvoor die andere een bepaald percentage van zijn ereloon afstaat als forfaitaire vergoeding, niet verboden is door de artikelen 17 en 18 van de WUG.[1] Nu de solopraktijk langzaam maar zeker verdwijnt en allerlei vormen van samenwerking tussen artsen onderling en met andere beoefenaars van een gezondheidsberoep (groepspraktijken, wijkgezondheidscentra e.d.) tot ontwikkeling komen, is het geen overbodige luxe dat het Hof van Cassatie de puntjes op de i heeft gezet, zodat dergelijke samenwerkingsverbanden niet stuk lopen op foutieve juridische opvattingen.