...

Een jonge vrouw wil niet dood maar wel weg uit haar uitzichtloze depressieve crisissen, die blijven terugkeren, ondanks een goede baan, een interessante studie en veel steun van haar partner en familie. Medicatie en therapie van psychiater en psycholoog weten haar niet afdoende te helpen, ze blijft haar pijn bestrijden met meer pijn door zelfbeschadiging. Ze vindt zichzelf waardeloos, een last voor iedereen. Impulsief doet ze een suïcidepoging, het is niet de eerste. Haar man belt de hulpdiensten. Daar begint het dagboek waarin Laura De Houwer met vastberaden trefzekerheid beschrijft hoe zij de 40 dagen van haar gedwongen opname overleeft. Iedereen hoopt dat je bij een psychiatrische opname de nodige warme geborgenheid en veiligheid krijgt om in moeilijke tijden met de hulp van pro- fessionele ondersteuning een weg naar herstel te vinden. In Ik moest braaf zijn beleef je mee hoe anders de beleving is van iemand die daar terecht komt. Wat als hulp wordt ingeschakeld, mondt uit in een traumatiserende nachtmerrie. Tegen haar uitdrukkelijke wens wordt Laura in de isoleercel opgesloten. De deur van de kale cel met alleen een stalen wc en bed gaat op slot nadat ze met overmacht wordt ontkleed in het zicht van alle omstaanders. Schaamte en schuldgevoelens komen bovenop de ont- reddering, de wanhoop, de uitzichtloosheid en de eenzaamheid. Op een plek waar iemand in grote psychische nood rust en geborgenheid zou moeten kunnen vinden, zijn slechts pillen en een observatiecamera. Op het moment dat de nood aan nabijheid het hoogst is krijgt ze alleen wat door haar ervaren wordt als totale onverschilligheid. De Houwer durft niets meer te delen over zichzelf, over haar zelfbeschadiging of haar donkerste gedachten, uit schrik dat ze haar opnieuw zullen isoleren of vastbinden. Ze voelt zich compleet machteloos, overgeleverd aan de agenda van de hulpverleners, die zich lijken te verschuilen achter 'dit zijn de regels'. Het is schrijnend te lezen hoe Laura lijdt onder een systeem dat pseudo-veiligheid laat voorgaan op menselijkheid. Ze heeft 40 dagen te gaan en gaat in overlevingsmodus. De momenten van therapie zijn schaars, menselijke aandacht komt vaker van medepatiënten dan van behandelaars. De verpleegkundigen zitten in hun 'aquarium' en lijken voornamelijk bezig met het verdelen van de medicatie en het handhaven van de regels. Je kan een hele dag in je kamer blijven zonder dat iemand het merkt. Het is haast niet te verwonderen dat tijdens haar verblijf de artificiële rust ruw verstoord wordt door twee suïcides in de instelling. De plaats die een veilige haven zou moeten zijn en een stapsteen naar herstel is eerder een tijdelijke parkeerplaats voor gekwetste zielen. Ik moest braaf zijn is een moedig en authentiek verslag, tegelijk een aanklacht en een oproep voor meer menselijkheid. De Houwer wijst niemand persoonlijk met de vinger en beseft dat hulpverleners ook maar proberen overeind te blijven in een zee van regels. Die lijken wel opgesteld om de instelling te beschermen, niet de patiënten. In die dwangbuis van protocollen is humane zorg op maat geen evidentie. De Houwer maakt duidelijk dat de 'schrik' van de professionals dat er iets fout zou kunnen gaan in het niets zinkt bij de traumatiserende angst die de vastgebonden geïsoleerde slachtoffers ervaren. Het geluid van een ambulance of een afspraak met een psychiater zijn nog steeds afdoende om heel haar lichaam in hoogste alarmfase te brengen. De Houwer levert een sterk en onontkoombaar pleidooi voor een ggz die niet meer uitgaat van repressie maar van vertrouwen. Ze werd daarmee al gehoord door de instelling waar ze verbleef. Nu moet haar verhaal nog tot in de verste uithoeken van de ggz doordringen.