Al van bij het begin van de coronapandemie melden artsen een aanzienlijk gestegen incidentie van perniones (wintertenen). Het verschijnsel werd toegeschreven aan infectie met het SARS-CoV-2. Een recent onderzoek in PNAS hecht geen geloof aan die hypothese.
...
Perniones komen tot uiting als een inflammatoire huid- uitslag op vingers en tenen, die ontstaat in een koude en vochtige omgeving. Klassiek worden deze letsels niet toegeschreven aan een virale infectie. Het verband met het SARS-CoV-2 werd alsnog gelegd aan de hand van verschillende argumenten. De clusters deden zich bijvoorbeeld voor in gebieden met een intense circulatie van het SARS-CoV-2, bij mensen die mo- gelijk aan het virus waren blootgesteld of ermee besmet waren. De verhoogde incidentie bleef ook bestaan bij warm weer (tijdens de zomer van 2020) en veel van de betrokkenen hadden geen voorgeschiedenis van wintervingers of -tenen. In sommige gevallen toonde men met histologische kleuring de aanwezigheid van het spike-eiwit aan. Desondanks is het verband met infectie door het SARS-CoV-2 nooit bevestigd met tests die de aanwezigheid van het virus konden bewijzen. Wie toch een verband bleef vermoeden, argu- menteerde dat de tests misschien in het verkeerde tijdsvenster waren uitgevoerd - te laat voor de PCR-test, te vroeg voor het opsporen van antilichamen. Gehlhausen et al. onderzochten materiaal afgenomen bij 23 patiënten bij wie huiduitslag eerder in verband was gebracht met het SARS-CoV-2. Personen met een voorgeschiedenis van perniones of lupus werden uit de studie geweerd. Bij 21 van de 23 personen was er effectief sprake van perniones; 1 persoon had een viraal exantheem en een andere livedo reticularis. Bloedstalen werden zowat drie maanden na het opkomen van de huiduitslag afgenomen. Bij iedereen was de huiduitslag intussen verdwenen. In de meeste gevallen was de huiduitslag opgetreden tussen april en mei 2020, op de piek van de plaatselijke circulatie van het SARS-CoV-2 in Connecticut. Twee maanden voor het optreden van de huiduitslag had 35% symptomen gehad die suggestief waren voor covid-19 (koorts, hoest, ademnood, reuk- of smaakstoornissen). Andere deelnemers meldden blootstelling aan een persoon met vermoede of bevestigde covid-19. Slechts twee personen hadden op het ogenblik van de huiduitslag een positieve PCR test en/of anti- lichamen suggestief voor een infectie met SARS-CoV-2. Toen de onderzoekers in PNAS drie maanden later het bloed van deze 23 personen onderzochten, vonden ze antilichamen en een T-celimmuniteit die wezen op een infectie met het SARS-CoV-2 bij twee personen, plus één twijfelgeval. In alle andere gevallen was de serologie volkomen vergelijkbaar met die van controlepersonen die nooit covid-19 hadden opgelopen. Histo-pathologische kleuring voor het spike-eiwit van het SARS-CoV-2 viel op een aantal biopten positief uit, maar door vergelijking met materiaal van de controlegroep konden de auteurs aan- tonen dat de kleurtechniek niet vol- komen specifiek was, en dus waar- schijnlijk ook (tot dusver onbekende) menselijke weefseleiwitten aankleurde. In de biopten werd geen mRNA van het SARS-CoV-2 aangetroffen. Gehlhausen et al. overwegen andere mogelijke verklaringen voor de hoge incidentie van perniones tijdens de eerste ernstige coronagolf. Omdat mensen thuisbleven, liepen ze misschien vaker op blote voeten, waardoor er wintertenen konden optreden bij personen die daarvan voordien nooit last hadden gehad. Ofwel hadden mensen meer tijd om met allerlei gezondheidsproblemen bezig te zijn en naar een arts te stappen, mede onder invloed van de angst die de pandemie veroorzaakte.De auteurs verwijzen naar een laatste hypothese, die alsnog een reëel verband met het SARS-CoV-2 zou kunnen bevestigen. Recentelijk zijn er gevallen beschreven van personen die waren blootgesteld aan het SARS-CoV-2, maar geen specifieke antilichamen of T-celrespons ontwikkelden. Een mogelijke verklaring is dat deze mensen een krachtige respons vanuit het aangeboren immuunsysteem ontwikkelen, met een forse stijging van interferon type 1, zodat de virale antigenen nooit het verworven immuunsysteem bereiken. Nu weet men ook dat perniones kunnen optreden bij bepaalde aandoeningen die gepaard gaan met een uitgesproken productie van interferon type 1, zoals het zeldzame syndroom Aicardi-Goutières. Maar, zo merken Gehlhausen et al. op, interferon piekt bij jonge gezonde, mensen - de populatie waarin perniones tijdens de pandemie vooral voorkwamen - in de eerste week van de infectie met het SARS-CoV-2, terwijl de perniones veeleer als laattijdig werden beschreven, één tot vier weken na de infectie of vermeende infectie. Voor Gehlhausen et al. worden de perniones niet door het SARS-CoV-2 uitgelokt. Die conclusie is belangrijk, omdat ze impliceert dat het optreden van wintertenen of -vingers in een zone met een hoge circulatie van het virus op zich geen startschot mag zijn om allerlei maatregelen te nemen die beogen verdere verspreiding van het SARS-CoV-2 tegen te gaan.