...

Mevrouw V. werd als passagier het slachtoffer van een verkeersongeval toen zij vijf en een halve maand zwanger was. De volgende dag kreeg ze weeën en werd met spoed opgenomen in het ziekenhuis, waar men vaststelde dat haar baarmoederhals was uitgezet. Ze bleef gehospitaliseerd tot haar zoon vroegtijdig werd geboren, al na 32 weken. Helaas bleek het kind ernstig gehandicapt. De ouders legden de schuld volledig bij de andere betrokken bestuurder. Ze daagden de verzekeraar van de tegenpartij voor de rechter om een schadevergoeding te eisen voor de schade die hen en hun kind was berokkend. De rechtbank gaat uit van een gedeeltelijke aansprakelijkheid van beide bestuurders bij het ongeval en stelt een panel van deskundigen samen om uit te klaren wat het oorzakelijk verband is tussen het ongeval, de ziekenhuisopname van de moeder en de vroeggeboorte en handicap van het kind. Het college van experten concludeert dat de vroeggeboorte te wijten was aan het ongeval. Maar de rechter in eerste aanleg wijst dit rapport af omdat hij vindt dat het onduidelijk is en benoemt een nieuw panel van deskundigen, bestaande uit een orthopedist gespecialiseerd in de beoordeling van letselschade, een gynaecoloog en een kinderpsychiater. Dit nieuw panel van deskundigen bekijkt de anamnestische en klinische gegevens, de neergelegde documenten (waaronder het verslag van het eerste panel) en de resultaten van de aanvullende onderzoeken. Rekening houdend met de opmerkingen van partijen en hun technische adviseurs concludeert dit college unaniem dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen de vroeggeboorte en de handicap van het kind. Maar over een oorzakelijk verband tussen het ongeval en de vroeggeboorte is er geen unanimiteit. Voor de expert verloskunde is het verband tussen het ongeval en de vroeggeboorte van het kind wel zeer waarschijnlijk. Hij preciseert dat "het moeilijk is om de gevolgen van een multifactoriële pathologie toe te schrijven aan één enkele factor, namelijk stress bij de moeder. Een belangrijk bewijsstuk ontbreekt in het dossier: de histopathologische analyse van de placenta. Maar iedere verloskundige weet dat samentrekkingen van de baarmoeder en een opening van de baarmoederhals belangrijke factoren zijn die bacteriën doen opstijgen naar de baarmoederholte, wat kan leiden tot klinische of subklinische chorioamniotitis. Verschillende factoren hebben dus een proces in gang gezet dat de vroegtijdige bevalling heeft veroorzaakt." Maar voor de trauma-expert en specialist in de evaluatie van lichamelijke schade staat het verband tussen het verkeersongeval en de vroegtijdige bevalling van het kind niet vast. Volgens hem zijn er verschillende factoren die in een andere richting wijzen. Zo ontbreekt er een bewijs van stress bij de moeder, die geen psychologische zorg heeft gekregen. Daarnaast ging het om een eerder banaal ongeval en had de moeder aanleg om vroegtijdig te bevallen. Ze rookte en had tijdens haar tweede zwangerschap al bijna een vroeggeboorte waarvoor ze in het ziekenhuis werd opgenomen. Bovendien gebeuren voortijdige bevallingen meestal spontaan en zonder enige reden, stelt hij. In hoger beroep herbekijkt het Hof de bevindingen van de twee deskundigenpanels, ook dat van het eerste college, omdat het in tegenstelling tot de eerste rechter niet vindt dat dit onduidelijkheden bevat. Volgens het Hof "is het eindoordeel van het deskundigenpanel wel redelijk complex geformuleerd, maar uit de volledige lezing van het rapport blijkt dat (...) de deskundigen, samen met de door hen geraadpleegde consulent-verloskundige gynaecoloog P., unaniem tot de conclusie zijn gekomen dat er een causaal verband bestaat tussen het ongeval enerzijds en de vroeggeboorte en de handicap anderzijds (...)." Dit verslag hoeft men dus niet terzijde te schuiven, maar het moet enkel verder worden aangevuld omdat het niet voldoende gemotiveerd is. Vervolgens bestudeert het Hof de twee rapporten om na te gaan of volgens de regels inzake de bewijslast het causaal verband tussen het ongeval en de handicap voldoende was aangetoond. Dit verband werd door de verzekeraars betwist met als argument dat er twijfel bestond, zoals blijkt uit het verschil van mening tussen de verschillende experten. Maar het Hof gaat niet in op dit bezwaar, omdat het bewijs van waarschijnlijkheid in dit geval voldoende is aangetoond. Toegegeven, de meningen van de verloskundige en de traumaspecialist lopen uiteen. Maar laten we niet vergeten dat de experten de taken hebben verdeeld en ieder advies gaf naargelang zijn specialisatie. De verloskundige-gynaecoloog was dus in hoofdzaak verantwoordelijk voor het onderzoek met betrekking tot de moeder. Hij heeft haar ontvangen en geïnterviewd en het medisch dossier en de wetenschappelijke literatuur grondig geanalyseerd. Zijn advies is dus gebaseerd op de concrete gegevens in het dossier, terwijl dat van de traumatoloog meer op algemene overwegingen is gestoeld. Trouwens, wat betreft de aanleg van de moeder worden de argumenten over het tabaksgebruik vanuit medisch oogpunt verworpen. Tegelijk kan ook de dreigende vroeggeboorte tijdens de tweede zwangerschap niet als argument worden aangevoerd, want de uiteindelijke bevalling gebeurde niet te vroeg en er kwam een gezond kind ter wereld. Bovendien ging het dan wel om een klein ongeval, zonder psychologische zorg achteraf, maar dat betekent niet dat het incident geen stress heeft veroorzaakt. Integendeel, uit het rapport van de inspecteur die na het ongeval door de verzekeraar werd ingeschakeld en die mevrouw V. ondervroeg, blijkt dat ze gestresseerd was. Ze verklaarde dat ze angst had ten gevolge van het ongeval en belde ook naar de arts van wacht. Tot slot is er de vaststelling dat de zwangerschap vóór het ongeval volkomen normaal verliep en dat de baarmoederhals tijdens het laatste gynaecologische onderzoek als 'lang en gesloten' werd omschreven. Het causaal verband tussen het ongeval en de handicap is dus voldoende aangetoond. Wie een juridische vordering wil doen gelden, moet de rechtshandelingen of feiten waarop zijn vordering is gebaseerd kunnen bewijzen. En wie beweert niet aansprakelijk te zijn, moet het bewijs leveren van de rechtshandelingen of feiten die dit ondersteunen. In geval van twijfel verliest diegene die de bewijslast moet aandragen het proces, tenzij de wet anders bepaalt. Bij medische aansprakelijkheid ligt de bewijslast bij de eiser, het slachtoffer dus. Maar om die bewijslast te verlichten, kwam er dus onlangs een hervorming van het bewijsrecht. De rechter is nu bevoegd om via een bijzonder gemotiveerd vonnis zelf te bepalen wie de bewijslast draagt. Dit kan onder bepaalde voorwaarden en in uitzonderlijke omstandigheden, wanneer de toepassing van de regels op dit gebied duidelijk onredelijk zouden blijken. Daarnaast kan het voldoende zijn om voor het bewijs van negatieve of positieve feiten "waarvan het naar de aard van het te bewijzen feit niet mogelijk of niet redelijk is om zekerheid van bewijs te verlangen", de waarschijnlijkheid van dit feit aan te tonen. Het is van deze tweede mogelijkheid dat het Hof gebruik heeft gemaakt, door te oordelen dat "gezien het moeilijk is om de elementen die de vroeggeboorte precies hebben veroorzaakt te identificeren, het voor de appellanten (ouders) onmogelijk is om met zekerheid het oorzakelijk verband tussen het ongeval en de vroeggeboorte te bewijzen, zodat (...) het bewijs door waarschijnlijkheid volstaat." Het arrest van het Hof van Beroep is dus gemotiveerd en gebaseerd op de omstandigheden die tot die waarschijnlijkheid doen besluiten, wat ons rechtvaardig lijkt.