...

Een Nederlandse vrouw wendde zich tot een privé-kliniek in België voor een borstvergroting om cosmetische redenen. Op de dag dat zij werd opgenomen, ondertekende zij een formulier met als kop 'verklaring geïnformeerde toestemming'. In dat formulier was onder meer een beding ten gunste van de kliniek en de behandelende arts opgenomen waarin, kort gezegd, was bepaald dat zij niet aansprakelijk gesteld kunnen worden voor schade als gevolg van foutief medisch handelen (zogenaamd exoneratiebeding).Enkele jaren later wendde de vrouw zich tot de kliniek omwille van pijnklachten. Omdat zij geen gehoor kreeg, liet zij zich in het ziekenhuis te Sittard behandelen. Daar bleek dat de prothese kapot was. In dat ziekenhuis werd zij door een nieuwe vervangen. De vrouw dagvaardde vervolgens de Belgische kliniek en de behandelende arts voor de rechtbank van Limburg (Nederland)[1] wegens het niet nakomen van de geneeskundige behandelingsovereenkomst die tussen haar en de kliniek bestond en wegens schending van de zorgplicht jegens haar. Zoals te verwachten voerden de kliniek en de arts aan dat de Nederlandse rechter onbevoegd was en dat alleen de Belgische rechter bevoegd was om over het geschil te oordelen. Op grond van Europees recht besloot de Nederlandse rechter evenwel dat hij wel degelijk bevoegd is.De bevoegdheidsvraag moet worden beantwoord aan de hand van de Europese verordening van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (in het kort: de Brussel I-bis Verordening). Volgens die Verordening is, behalve de Belgische rechter, ook de Nederlandse rechter bevoegd als de medische behandelingsovereenkomst kan worden beschouwd als een consumentenovereenkomst. Daartoe moeten drie voorwaarden zijn vervuld. Vooreerst moet er een overeenkomst zijn. Het bestaan ervan leidt de rechtbank af uit de hierboven vermelde 'verklaring geïnformeerde toestemming'. De tweede voorwaarde is dat die overeenkomst is afgesloten tussen een consument en een professionele wederpartij. Ook die voorwaarde acht de rechtbank vervuld. De derde voorwaarde houdt in dat de professionele wederpartij activiteiten ontplooit in de lidstaat waar de consument woont (wat niet het geval is aangezien de vrouw in Nederland woont) of dergelijke activiteiten met ongeacht welke middelen richt op die lidstaat, in dit geval Nederland. Volgens de rechtbank is dat het geval. De kliniek is relatief dichtbij de Nederlandse grens gevestigd, zij is op internet te vinden via een Nederlandse website en die website bevat recensies van klanten met daarbij de kleur van de vlag van het land waar de klant vandaan komt. Op de website is ook vermeld hoe de kliniek per auto, trein en vliegtuig vanuit Nederland bereikt kan worden. Ook de derde voorwaarde is dus vervuld. Aangezien de medische behandelingsovereenkomst een consumentenovereenkomst is in de zin van de Brussel I-bis Verordening is de Nederlandse rechter bevoegd. De kliniek en de arts voerden nog aan dat de Europese dienstenrichtlijn bepaalt dat gezondheidszorg niet valt onder die richtlijn. Daarom vonden zij dat zij alleen in België voor de rechter kon worden gedaagd. Maar ook hiermee maakte de Nederlandse rechter korte metten. De Brussel I-bis Verordening bevat geen andere voorwaarden dan de voorwaarden die hiervoor genoemd zijn. Daarom zag de rechtbank geen reden om bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van een consumentenovereenkomst ook te toetsen aan de Dienstenrichtlijn. Dat een geneeskundige behandelingsovereenkomst aangemerkt kan worden als een consumentenovereenkomst wordt volgens de rechtbank ook in de (Nederlandse) rechtsliteratuur aanvaard. Over de grond van de zaak heeft de Nederlandse rechter nog geen uitspraak gedaan. Het is uitkijken naar zijn mening over het exoneratiebeding. Maar in België gevestigde klinieken en artsen die hun diensten aanprijzen aan Europese onderdanen moeten er dus mee rekening houden dat zij ook met een buitenlandse rechter kunnen te maken krijgen.