...

Als een patiënt u in zijn testament zet (u krijgt bijvoorbeeld een som geld, een kunstwerk of duur juweel van de patiënt als dank voor de goede zorgen die u de patiënt gaf), dan is dat testament in de regel ook geldig. Er bestaat dus geen wettelijke of deontologische bepaling die zegt dat een legaat dat een patiënt u doet sowieso ongeldig zou zijn. Hetzelfde geldt voor wat betreft een schenking. Ook daar bestaat er geen algemeen verbod om een schenking te krijgen van een patiënt. In de regel volstaat het dus dat het testament of de schenking voldoet aan de voorwaarden die voor iedereen gelden opdat dit ook opzichtens u als arts geldig zou zijn. Wordt u door uw patiënt begunstigd in een testament, dan mag u dat in de regel ook aanvaarden. Er bestaat nu eenmaal geen wettekst die zegt dat u dat niet zou mogen doen. Hebt u op voorhand weet van de begunstiging (de patiënt komt u bijvoorbeeld vertellen dat hij u in zijn testament zal zetten) dan moet dit deontologisch gezien wel genuanceerd worden en moet u de patiënt proberen te overtuigen om u toch maar niet in zijn testament te zetten (zie verder). Op de voorgaande regel bestaat wel een uitzondering. De wet zegt nu eenmaal dat als u een persoon behandeld hebt gedurende een ziekte waaraan die overleden is, u tijdens deze ziekte niet bevoordeligd kunt worden door een schenking of testament van deze patiënt. Opdat deze uitzondering zou spelen moet het testament opgemaakt zijn tijdens de ziekte van de patiënt waaraan die overleed. De uitzondering geldt dus niet als uw patiënt een testament opmaakte (waarin deze u bevoordeligde) vooraleer deze ziek werd. Bovendien moet, opdat de uitzondering zou spelen, u de patiënt ook behandeld hebben tijdens de ziekte waaraan die overleed. Hebt u geen diagnose gesteld voor deze ziekte en geen enkele behandeling van de patiënt tijdens deze ziekte gedaan, dan is de uitzondering evenmin van toepassing. Ten slotte moet de patiënt ook overleden zijn aan de ziekte. Is dat niet het geval en is de patiënt bijvoorbeeld overleden aan een andere ziekte, dan is de uitzondering ook niet van toepassing. Als deze uitzondering van toepassing is dan zal het legaat dat aan u werd gedaan niet geldig zijn. U zal dat dan ook niet kunnen opvragen. Het feit dat u niet eens wist dat u in het testament stond (en dat maar te weten kwam na het overlijden van de patiënt) doet daar niets van af. Weet wel dat bij een discussie de wettelijke erfgenamen van uw patiënt zullen moeten bewijzen dat de voorwaarden om toepassing te maken van deze uitzonderingsbepaling vervuld zijn. De uitzondering die hierboven werd aangegeven (een testament dat werd opgemaakt tijdens de laatste ziekte) speelt ook niet als uw patiënt een familielid is. Meer bepaald geldt de uitzondering niet als uw patiënt (die het testament opmaakte) een bloedverwant is tot en met de vierde graad, mits de overledene geen erfgenamen in de rechte lijn achterliet en dit tenzij u zelf tot die erfgenamen behoort. De regel geldt al evenmin als uw patiënt uw echtgeno(o)(te), wettelijk samenwonende partner of feitelijk samenwonende partner is. Hebt u weet van het feit dat een patiënt u in zijn testament wil zetten dan dient u volgens een advies van de nationale raad (advies dat specifiek gold voor schenkingen maar o.i. ook toepassing kan vinden bij een testament waar u weet van hebt) toch 'voorzichtig' te zijn. Meer bepaald raadt men aan om schenkingen van patiënten in principe beleefd te weigeren en aan de patiënt uit te leggen dat het ongepast zou zijn voor u als arts om deze te aanvaarden. Men adviseert daarbij om in dialoog te gaan met de patiënt om te kijken of er geen andere aanvaarbare bedankingswijzen zijn, zoals het doen van een schenking aan een goed doel of het opstellen van een welgemeende bedankingsbrief. Blijft de patiënt desondanks aandringen om een schenking te doen (of u in zijn testament te zetten) dan moet u overtuigd zijn dat dit geen invloed heeft op de professionele oordeelsvorming, noch potentiële schade kan veroorzaken aan de vertrouwensrelatie, in het bijzonder wanneer de patiënt omwille van zijn gezondheidssituatie zich in een uiterst kwetsbare positie bevindt. De nationale raad stelt verder dat een arts onder geen beding een patiënt mag aanmoedigen tot een schenking over te gaan die de arts direct of indirect bevoordeelt. Hij mag het gevoel van de patiënt dat hij hem moreel iets is verschuldigd, niet opwekken of aanmoedigen. De uitoefening van zijn beroep door de arts, zo stelt men nog, verantwoordt geen andere materiële beloning dan de betaling van zijn erelonen.