...

De Koninklijke Artsen-vereniging kan haar wortels terugvoeren tot 'Collegium Medicum Antverpiense' dat op 28 april 1620 werd opgericht door de stadsmagistraat. "Daarmee is ze de oudste medische vereniging van België, en een van de oudste ter wereld", vertelt dr. Jean-Pierre Tricot. Het tijdstip van oprichting was geen toeval. In 1620 woedde in Antwerpen en omstreken een pestepidemie. Het stadsbestuur vroeg de Antwerpse geneesheren, die toen al verenigd waren in een informeel college, om een plakkaat op te stellen met voorzorgsmaatregelen die genomen moesten worden om de verspreiding van de pest in te dammen. De Antwerpse arts Lazarus Marcquis en enkele collega's stelden een Cort Advys van de Doctoren van Antwerpen om de Peste te weiren op. Dit advies beleefde in de jaren daarna meerdere drukken en verscheen in 1625 in een Franse versie in Rijsel. "De oprichters van toen zullen wel nooit vermoed hebben dat hun opvolgers vier eeuwen later opnieuw met een pandemie te maken zouden krijgen", zegt Jean-Pierre Tricot. De tweede aanleiding voor de formele oprichting van het Collegium was meer prozaïsch. Op 1 februari 1620 legateerde Johan Ferreulx, een Antwerpse arts van Franse afkomst, zijn omvangrijke bibliotheek van meer dan 1.000 boeken aan het college van Antwerpse genees- heren. Om die erfenis in ontvangst te kunnen nemen, was een wettelijke vorm nodig. De statuten van het Collegium Medicum Antverpiense werden opgesteld door schepen Ridder van Etten, en Guilielmus Marcquis (zoon van Lazarus) werd er de eerste voorzitter van. De taken van het Collegium waren heel uiteenlopend. Het Collegium controleerde de geldigheid van diploma's, en kende vanaf 1682 namens de Katholieke Universiteit te Leuven het recht toe om de geneeskunde uit te oefenen. Een lid van het Collegium onderwees anatomie en chirurgie in de 'Blauwe Toren' van de 15de-eeuwse stadsomwalling, en het Collegium organiseerde examensessies voor heelmeesters, apothekers en vroedvrouwen. Verder fungeerde het Collegium als tuchtraad, verdedigde het de belangen van het medische corps, vaardigde het namens de stad hygiënische edicten uit en ging het ten strijde tegen kwakzalvers en rondreizende chirurgen. De vereniging slaagde er ook in om het aantal apothekerofficina's in de stad door de magistraat te doen beperken. In 1794 schafte de Franse bezetter alle gilden of beroepsverenigingen af. Ook het Collegium Medicum Antverpiense werd opgeheven. "Daarna is het Collegium blijven bestaan, als een informele vriendenkring zonder officieel gezag", vertelt Jean-Pierre Tricot. Heel wat prerogatieven van de vereniging werden voortaan uitgeoefend door officiële instanties, zoals de Commissie voor Openbare Gezondheid en de Vaccinatie- commissie. Het geneeskundeonderwijs werd toevertrouwd aan de pas opgerichte Ecole Primaire de Médecine. Toch kregen de leden soms nog medische opdrachten. Toen in 1794 Antwerpen getroffen werd door een epidemie van tyfus, kwam het Collegium op vraag van de bezetter opnieuw samen om de nodige maatregelen te treffen. En in 1815 organiseerde het Collegium de opvang van duizenden gekwetsten na de slag bij Waterloo. De leden zelf twijfelden echter aan het nut van hun vereniging, en op 16 oktober 1817 werd ze officieel ontbonden. De leemte die het verdwijnen van het Collegium Medicum Antverpiense naliet, werd al snel ingevuld. In 1834 kwamen negen vooraanstaande artsen bijeen en stichtten de 'Société d'Instruction Médicale d'Anvers', die even later werd omgedoopt tot 'Société de Médecine d'Anvers'. Anders dan het Collegium had de Société de Médecine een zuiver wetenschappelijke doelstelling. Vanaf 1837 verschenen de zittingsverslagen en verhandelingen van de vereniging. "Deze publicaties waren voor hun tijd van een uitzonderlijk hoog wetenschappelijk gehalte", zegt dr. Jean-Pierre Tricot. De Société de Médecine kreeg ook officiële opdrachten. In 1844 maakte zij een rapport over kinderarbeid in onze gewesten, waarin werd voorgesteld om kinderen niet langer dan 12 uur per dag te laten werken. In 1847 nam de Société de Médecine deel aan het eerste nationaal beroepscongres in België. Maar het werd steeds duidelijker dat er ook nood was aan een echte beroepsvereniging voor geneesheren (toen nog allemaal 'heren': de eerste vrouwelijke arts in België, Isala Van Diest, behaalde haar diploma in 1879 aan de universiteit van Bern en mocht haar beroep vanaf 1884 uitoefenen). In 1853 stelt de toenmalige voorzitter van de maatschappij, dokter Stevens, dat arts zijn niet langer een roeping maar een beroep was, en dat een wetenschappelijke vereniging niet volstond om de belangen van artsen te behartigen.