Om de impact van die resistentie te evalueren, hebben leden van de afdeling urologie van Hasselt en die van Leuven een prospectief onderzoek uitgevoerd bij 506 consecutieve patiënten bij wie tussen augustus 2008 en september 2015 een TURP werd uitgevoerd. Bij die patiënten werd een bacteriologisch onderzoek van de urine uitgevoerd voor de operatie, bij ontslag uit het ziekenhuis en drie weken na de urologische interventie. Tevens werd op recovery bloed afgenomen voor hemocultuur en werd drainagevocht afgenomen bij terugkeer op de dienst en werden kiemen opgespoord in het verwijderde prostaatweefsel.

De culturen werden als volgt ingedeeld: niet-significant (score 0), licht significant (score 1) en significant (score 2). Alleen de patiënten met een preoperatieve bacteriurie en > 100 witte bloedcellen in de urine en patiënten met een verblijfkatheter kregen profylactisch antibiotica, merendeels fluorochinolonen (89,5% van de gevallen) en soms amoxicilline (6%).

Bij 42 patiënten (8,2% van de totale groep) werd preoperatief een significante bacteriurie waargenomen, zei Evert Baten (foto) in Kopenhagen. De frequentste verwekkers waren Escherichia coli (28,2%) en Klebsiella (21,7%). 69,2% van de E. colistammen en 40% van de Klebsiellastammen waren resistent tegen fluorochinolonen.

Bij 58 patiënten (11,4%) werd een significante postoperatieve bacteriurie waargenomen bij ontslag uit het ziekenhuis. De frequentste verwekkers waren in dalende volgorde: E. faecalis (29,2%), Klebsiella (13,2%) en E. coli (13%). Drie kwart van de E. colistammen en 60% van de Klebsiellastammen waren resistent tegen fluorochinolonen.

36 van de 506 patiënten (7,1%) vertoonden een significante postoperatieve bacteriurie drie weken na de TURP. De frequentste verwekkers waren E. faecalis (44,4%) en E. coli (36,1%). 53,8% van de E. colistammen was resistent tegen fluorochinolonen.

Bij 31 patiënten (6,1%) was de hemocultuur positief. De belangrijkste kiemen waren E. coli (19,4%) en hemolytische streptokokken (19,4%). 50% van de E. colistammen was resistent tegen fluorochinolonen.

Bij 24 patiënten (4,7%) was de cultuur van het drainagevocht significant positief. De frequentste kiemen waren E. coli (29,2%) en E. faecalis (25%). 85,7% van de E. colistammen was resistent tegen fluorochinolonen.

De cultuur van het weggesneden prostaatweefsel was positief en significant bij 47 patiënten (9,3%). De frequentste kiemen waren E. faecalis (36,1%), stafylokokken (14,9%) en E. coli (12,3%). 83,3% van de E. colistammen was resistent tegen fluorochinolonen.

Niettegenstaande het hoge percentage significante bacteriurie bij ontslag uit het ziekenhuis (11,4%) en na drie weken (7,1%) en positieve culturen was de impact op de klinische prognose vrij beperkt. Slechts 18 patiënten (3,6%) hebben een ongecompliceerde koorts vertoond tijdens of na de ziekenhuisopname en slechts één patiënt heeft een septicemie ontwikkeld. De onderzoekers zijn dan ook de mening toegedaan dat toediening van antibiotica als een van die onderzoeken positief is, niet geïndiceerd is tenzij in geval van een duidelijke klinische infectie.

De studie geeft dus een idee over de frequentie van microbiële infecties bij patiënten die in aanmerking komen voor een TURP en toont aan dat E. coli zeer vaak resistent is tegen fluorochinolonen. Het zou dus weleens kunnen dat fluorochinolonen niet meer de beste empirische keuze zijn voor profylactische toediening bij een TURP.

De onderzoekers stellen voor om de urine te onderzoeken enkele dagen voor de operatie. Als het resultaat positief is, kan je dan een geschikt antibioticum selecteren voor profylactische toediening.

E Baten et al. Poster session 15 (#197) & 71 (#967).

Om de impact van die resistentie te evalueren, hebben leden van de afdeling urologie van Hasselt en die van Leuven een prospectief onderzoek uitgevoerd bij 506 consecutieve patiënten bij wie tussen augustus 2008 en september 2015 een TURP werd uitgevoerd. Bij die patiënten werd een bacteriologisch onderzoek van de urine uitgevoerd voor de operatie, bij ontslag uit het ziekenhuis en drie weken na de urologische interventie. Tevens werd op recovery bloed afgenomen voor hemocultuur en werd drainagevocht afgenomen bij terugkeer op de dienst en werden kiemen opgespoord in het verwijderde prostaatweefsel.De culturen werden als volgt ingedeeld: niet-significant (score 0), licht significant (score 1) en significant (score 2). Alleen de patiënten met een preoperatieve bacteriurie en > 100 witte bloedcellen in de urine en patiënten met een verblijfkatheter kregen profylactisch antibiotica, merendeels fluorochinolonen (89,5% van de gevallen) en soms amoxicilline (6%).Bij 42 patiënten (8,2% van de totale groep) werd preoperatief een significante bacteriurie waargenomen, zei Evert Baten (foto) in Kopenhagen. De frequentste verwekkers waren Escherichia coli (28,2%) en Klebsiella (21,7%). 69,2% van de E. colistammen en 40% van de Klebsiellastammen waren resistent tegen fluorochinolonen.Bij 58 patiënten (11,4%) werd een significante postoperatieve bacteriurie waargenomen bij ontslag uit het ziekenhuis. De frequentste verwekkers waren in dalende volgorde: E. faecalis (29,2%), Klebsiella (13,2%) en E. coli (13%). Drie kwart van de E. colistammen en 60% van de Klebsiellastammen waren resistent tegen fluorochinolonen.36 van de 506 patiënten (7,1%) vertoonden een significante postoperatieve bacteriurie drie weken na de TURP. De frequentste verwekkers waren E. faecalis (44,4%) en E. coli (36,1%). 53,8% van de E. colistammen was resistent tegen fluorochinolonen.Bij 31 patiënten (6,1%) was de hemocultuur positief. De belangrijkste kiemen waren E. coli (19,4%) en hemolytische streptokokken (19,4%). 50% van de E. colistammen was resistent tegen fluorochinolonen.Bij 24 patiënten (4,7%) was de cultuur van het drainagevocht significant positief. De frequentste kiemen waren E. coli (29,2%) en E. faecalis (25%). 85,7% van de E. colistammen was resistent tegen fluorochinolonen.De cultuur van het weggesneden prostaatweefsel was positief en significant bij 47 patiënten (9,3%). De frequentste kiemen waren E. faecalis (36,1%), stafylokokken (14,9%) en E. coli (12,3%). 83,3% van de E. colistammen was resistent tegen fluorochinolonen. Niettegenstaande het hoge percentage significante bacteriurie bij ontslag uit het ziekenhuis (11,4%) en na drie weken (7,1%) en positieve culturen was de impact op de klinische prognose vrij beperkt. Slechts 18 patiënten (3,6%) hebben een ongecompliceerde koorts vertoond tijdens of na de ziekenhuisopname en slechts één patiënt heeft een septicemie ontwikkeld. De onderzoekers zijn dan ook de mening toegedaan dat toediening van antibiotica als een van die onderzoeken positief is, niet geïndiceerd is tenzij in geval van een duidelijke klinische infectie.De studie geeft dus een idee over de frequentie van microbiële infecties bij patiënten die in aanmerking komen voor een TURP en toont aan dat E. coli zeer vaak resistent is tegen fluorochinolonen. Het zou dus weleens kunnen dat fluorochinolonen niet meer de beste empirische keuze zijn voor profylactische toediening bij een TURP. De onderzoekers stellen voor om de urine te onderzoeken enkele dagen voor de operatie. Als het resultaat positief is, kan je dan een geschikt antibioticum selecteren voor profylactische toediening. E Baten et al. Poster session 15 (#197) & 71 (#967).