Een mogelijke mislukking voorspellen om het optreden van resistentie te voorkomen

De frequentie van virologische mislukking met injecties van langwerkend cabotegravir/rilpivirine in klinische studies was zeer laag, slechts 1,4% van de patiënten. Het zou echter goed zijn mochten we kunnen voorspellen welke patiënten allicht minder baat zullen vinden bij de behandeling. Zo zouden we een eventuele virologische mislukking en de ontwikkeling van resistentie kunnen vermijden. Dat is zeer belangrijk bij toediening van injecties van cabotegravir/rilpivirine. Die langwerkende geneesmiddelen blijven immers lang in het bloed zitten, wat het opduiken van resistentie in de hand zou kunnen werken. Daarom hebben de onderzoekers van de gerandomiseerde, gecontroleerde studies, op grond waarvan de tweevoudige combinatietherapie cabotegravir/rilpivirine is goedgekeurd, de gegevens van die studies grondig geanalyseerd om risicofactoren op te sporen die correleren met een hoger risico op virologische mislukking.

Drie risicofactoren opsporen voor het starten van een injecteerbare behandeling

De auteurs hebben bij hun analyse de gegevens doorgenomen van drie studies: de ATLAS-studie (tot week 96), de FLAIR-studie (tot week 124) en de ATLAS-2M-studie (tot week 152). De onderzoekers hebben twee reeksen factoren geanalyseerd: variabelen die zijn gemeten voor en tijdens de behandeling, en variabelen die al bestonden voor het starten van de behandeling. Het totale aantal virologische mislukkingen in die drie studies was 1,4%. Er is geen significant verschil in het percentage mislukking vastgesteld volgens de frequentie van toediening: het risico op virologische mislukking was niet hoger met injecties om de acht weken dan met injecties om de vier weken. De onderzoekers hebben drie factoren teruggevonden die correleerden met een hoger risico op virologische mislukking en die al bestonden voor het starten van de behandeling:

  • bestaan van mutaties die resistentie veroorzaken tegen rilpivirine (stijging van het risico op mislukking met factor 25)
  • aanwezigheid van het subtype hiv-1 A6, het frequentste type in Rusland en Oost-Europa, of het subtype hiv-1 A1, dat afkomstig is uit Oost-Afrika (stijging van het risico met factor 15)
  • een hoge BMI (een hoge BMI correleert immers met een lagere concentratie van cabotegravir).

Belangrijk is vooral een combinatie van risicofactoren

De onderzoekers zijn dan gaan kijken welke combinaties het best een virologische mislukking voorspelden. Van de 970 patiënten die geen enkele van die drie risicofactoren vertoonden, hebben er slechts 4 (0,4%) een virologische mislukking vertoond tegen 8 (2%) van de 404 patiënten met één risicofactor en 11 (19%) van de 57 patiënten met twee risicofactoren. Tijdens de presentatie van die analyse heeft prof. Chloe Orkin (Queen Mary University, Londen) benadrukt dat rekening moet worden gehouden met de vroegere behandeling van patiënten bij wie een behandeling met injecties van cabotegravir/rilpivirine wordt overwogen, en vooral een eerdere behandeling met NNRTI's. Er wordt immers niet routinegewijs een sequencing van het provirale DNA van het hiv voor detectie van mutaties die resistentie bewerkstelligen tegen NNRTI's, uitgevoerd.

Ook moet aandachtig worden gezocht naar meerdere risicofactoren. Het risico op virologische mislukking was immers niet hoger bij patiënten met één enkele risicofactor dan bij patiënten zonder risicofactor (zie hoger).

Die risicofactoren houden dus een hoger risico op virologische mislukking in, vooral als de patiënt meerdere risicofactoren tegelijk vertoont, maar zijn geen contra-indicatie voor een injecteerbare behandeling met cabotegravir/rilpivirine. De arts met zijn klinische ervaring en kennis van de voorgeschiedenis van de patiënt heeft altijd het laatste woord.

Ref.: Orkin C. et al. Communication O44, HIV Glasgow 2022.

Een mogelijke mislukking voorspellen om het optreden van resistentie te voorkomenDe frequentie van virologische mislukking met injecties van langwerkend cabotegravir/rilpivirine in klinische studies was zeer laag, slechts 1,4% van de patiënten. Het zou echter goed zijn mochten we kunnen voorspellen welke patiënten allicht minder baat zullen vinden bij de behandeling. Zo zouden we een eventuele virologische mislukking en de ontwikkeling van resistentie kunnen vermijden. Dat is zeer belangrijk bij toediening van injecties van cabotegravir/rilpivirine. Die langwerkende geneesmiddelen blijven immers lang in het bloed zitten, wat het opduiken van resistentie in de hand zou kunnen werken. Daarom hebben de onderzoekers van de gerandomiseerde, gecontroleerde studies, op grond waarvan de tweevoudige combinatietherapie cabotegravir/rilpivirine is goedgekeurd, de gegevens van die studies grondig geanalyseerd om risicofactoren op te sporen die correleren met een hoger risico op virologische mislukking.Drie risicofactoren opsporen voor het starten van een injecteerbare behandelingDe auteurs hebben bij hun analyse de gegevens doorgenomen van drie studies: de ATLAS-studie (tot week 96), de FLAIR-studie (tot week 124) en de ATLAS-2M-studie (tot week 152). De onderzoekers hebben twee reeksen factoren geanalyseerd: variabelen die zijn gemeten voor en tijdens de behandeling, en variabelen die al bestonden voor het starten van de behandeling. Het totale aantal virologische mislukkingen in die drie studies was 1,4%. Er is geen significant verschil in het percentage mislukking vastgesteld volgens de frequentie van toediening: het risico op virologische mislukking was niet hoger met injecties om de acht weken dan met injecties om de vier weken. De onderzoekers hebben drie factoren teruggevonden die correleerden met een hoger risico op virologische mislukking en die al bestonden voor het starten van de behandeling:Belangrijk is vooral een combinatie van risicofactorenDe onderzoekers zijn dan gaan kijken welke combinaties het best een virologische mislukking voorspelden. Van de 970 patiënten die geen enkele van die drie risicofactoren vertoonden, hebben er slechts 4 (0,4%) een virologische mislukking vertoond tegen 8 (2%) van de 404 patiënten met één risicofactor en 11 (19%) van de 57 patiënten met twee risicofactoren. Tijdens de presentatie van die analyse heeft prof. Chloe Orkin (Queen Mary University, Londen) benadrukt dat rekening moet worden gehouden met de vroegere behandeling van patiënten bij wie een behandeling met injecties van cabotegravir/rilpivirine wordt overwogen, en vooral een eerdere behandeling met NNRTI's. Er wordt immers niet routinegewijs een sequencing van het provirale DNA van het hiv voor detectie van mutaties die resistentie bewerkstelligen tegen NNRTI's, uitgevoerd.Ook moet aandachtig worden gezocht naar meerdere risicofactoren. Het risico op virologische mislukking was immers niet hoger bij patiënten met één enkele risicofactor dan bij patiënten zonder risicofactor (zie hoger).Die risicofactoren houden dus een hoger risico op virologische mislukking in, vooral als de patiënt meerdere risicofactoren tegelijk vertoont, maar zijn geen contra-indicatie voor een injecteerbare behandeling met cabotegravir/rilpivirine. De arts met zijn klinische ervaring en kennis van de voorgeschiedenis van de patiënt heeft altijd het laatste woord.Ref.: Orkin C. et al. Communication O44, HIV Glasgow 2022.