De wetgeving op de jaarlijkse bijdrage die de Orde der artsen mag innen, is geen voorbeeld van helderheid. Welke raad van de Orde is nu eigenlijk bevoegd om de hoogte er van te bepalen? De nationale raad? De provinciale raad? Beide raden? Een arrest van de Raad van State van 20 oktober 2023 verschaft meer duidelijkheid.
...
Artikel 3 van het KB nr.79 op de Orde der artsen bepaalt dat de Orde jaarlijks een bijdrage mag eisen van de op de lijst ingeschreven artsen. Daarmee kan de Orde haar opdracht vervullen. Volgens artikel 6, 7°, van dit Koninklijk Besluit zijn de provinciale raden bevoegd om 'ieder jaar de bijdrage te bepalen waarvan sprake in artikel 3. Dit met inbegrip van de bedragen die de nationale raad voor ieder ingeschreven lid heeft vastgesteld'. En volgens artikel 15, §2, 4°, van het KB nr.79 heeft de nationale raad tot taak 'het jaarlijks bedrag te bepalen dat, benevens de bijdrage voor de provinciale raad, wordt geëist van de artsen als bijdrage voor de Orde'. Dit is geen voorbeeld van heldere wetgeving: welke raad van de Orde is nu eigenlijk bevoegd om de jaarlijkse bijdrage te bepalen: de nationale raad? De provinciale raad? Beide raden? Een arrest van de Raad van State van 20 oktober 2023 verschaft meer duidelijkheid.Op 1 februari 2021 deelt de nationale raad aan alle op de lijst ingeschreven artsen mee dat de bijdragen tot nu toe bepaald en geïnd werden door elke provinciale raad. Dat brengt onder meer verschillen mee tussen de provincies."Van nu af aan, na overleg met de provinciale raden, zullen de bijdragen vastgelegd en geïnd worden door de nationale raad in functie van de behoeftes van alle instanties van de Orde, zo luidt het. Hierdoor staan alle artsen van het land op voet van gelijkheid'. Dit wordt echter door een arts aangevochten bij de Raad van State.Volgens de Raad van State volgt uit de bepalingen van het KB nr.79 dat het vaststellen van het bedrag van de jaarlijkse bijdragen een gedeelde bevoegdheid is van de provinciale raden en de nationale raad. Zij bepalen samen het totaalbedrag van de jaarlijkse bijdrage. Tot 2021 was het gebruikelijk dat de bijdragen werden bepaald en geïnd door elke provinciale raad. Daarbij waren de bijdragen per provincie verschillend. In 2021 besliste de Orde dat systeem voortaan om te keren: de bijdragen worden vastgelegd en geïnd door de nationale raad, in overleg met de provinciale raden. Daarbij hanteert men een uniforme tariefschaal voor het hele land.Het KB nr. 79 laat volgens de Raad van State beide werkwijzen toe. In ieder geval sluit het deze nieuwe werkwijze niet uitdrukkelijk uit. Het is dus perfect mogelijk dat de provinciale raden akkoord zijn om voortaan allen eenzelfde bijdrage te hanteren en het innen daarvan over te laten aan de nationale raad. De nieuwe werkwijze houdt volgens de Raad van State niet in dat de provinciale raden daarmee hun eigen bevoegdheid zouden verliezen om hun aandeel van de jaarlijkse bijdrage zelf te bepalen. Mochten de provinciale raden -of zelfs maar één van de provinciale raden- op een bepaald moment niet akkoord zijn met de bedragen vastgelegd door de nationale raad, kunnen zij zich nog steeds op hun eigen bevoegdheid beroepen om voor hun eigen provincie een afwijkende en niet langer geharmoniseerde bijdrage te bepalen.