In zijn recente opiniebijdrage waarschuwt em. prof. Herman Nys terecht voor de rechtsonzekerheid die het wetsvoorstel 'tot wijziging van de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie wat de uitbreiding van de wilsverklaring euthanasie naar personen met een verworven wilsonbekwaamheid betreft' ingediend door Irina De Knop en Katja Gabriëls (Open VLD) in zijn huidige vorm kan te weeg brengen voor de uitvoerende arts.

Het is inderdaad van groot belang dat elke uitvoerende arts in deze context sluitende rechtsbescherming kan genieten, om niet het risico te lopen achteraf van moord te worden beschuldigd.

Een tweede angel onder het gras voor artsen is het gewicht dat aan de voorafgaande wilsverklaring zal worden toegekend. Ingegeven door de angst om later in een toestand van verminderde menswaardigheid te moeten leven, kan een wilsbekwame persoon volgens dit wetsvoorstel vooraf de toestand van wilsonbekwaamheid beschrijven waarin euthanasie uitgevoerd moet worden.

Het wetsvoorstel gaat echter voorbij aan wat de persoon in een latere situatie van relatieve wilsonbekwaamheid nog wenst. Elke arts die vele jaren later via een vertrouwenspersoon een dergelijke wilsverklaring aangereikt krijgt, en dikwijls de persoon vroeger niet gekend heeft, kan hiermee voor een moreel dilemma komen te staan.

Zich dan vergewissen of de actuele situatie van de patiënt beantwoordt aan de vooraf beschreven wensen, is op zich al een moeilijke opgave. Maar bovendien hebben vele mensen die zich in een staat van verminderde wilsbekwaamheid bevinden - zoals bij dementie - zich aangepast aan de nieuwe situatie, en tonen en beschrijven zij nog voldoende aanwezige levenskwaliteit.

Als de persoon op dat moment weerstand uit tegen de uitvoering van de levensbeëindiging, zal elke aangesproken arts in moreel drijfzand terecht komen.

Het wetsvoorstel gaat voorbij aan wat de persoon in een latere situatie van relatieve wilsonbekwaamheid nog wenst.

Ten derde gaat het voorstel niet in op een van de essentiële voorwaarden voor de uitvoering van euthanasie in de wet van 2002, namelijk de aanwezigheid van ondraaglijk lijden dat niet kan gelenigd worden.

Het huidige wetsvoorstel laat een blijvende onrechtvaardigheid voortbestaan voor mensen met dementie: zij zullen nog steeds geen euthanasie kunnen krijgen omwille van ondraaglijk lijden, omdat zij die op dat moment niet meer kunnen vragen.

Artsen zijn opgeleid om lijden te verlichten. In de toekomst zullen zij door dit wetsvoorstel te maken krijgen met patiënten die in de toestand zoals zij die vroeger beschreven geen vragende partij meer zijn voor euthanasie, terwijl wilsonbekwame patiënten die ondanks goede palliatieve zorg ondraaglijk lijden, maar geen geldige wilsverklaring voor deze reden meer kunnen opstellen, niet geholpen kunnen worden.

Het spreekt voor zich dat dit recente wetsvoorstel in zijn huidige vorm artsen in vele situaties voor een moeilijk te nemen moreel dilemma kan stellen.

In zijn recente opiniebijdrage waarschuwt em. prof. Herman Nys terecht voor de rechtsonzekerheid die het wetsvoorstel 'tot wijziging van de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie wat de uitbreiding van de wilsverklaring euthanasie naar personen met een verworven wilsonbekwaamheid betreft' ingediend door Irina De Knop en Katja Gabriëls (Open VLD) in zijn huidige vorm kan te weeg brengen voor de uitvoerende arts. Het is inderdaad van groot belang dat elke uitvoerende arts in deze context sluitende rechtsbescherming kan genieten, om niet het risico te lopen achteraf van moord te worden beschuldigd. Een tweede angel onder het gras voor artsen is het gewicht dat aan de voorafgaande wilsverklaring zal worden toegekend. Ingegeven door de angst om later in een toestand van verminderde menswaardigheid te moeten leven, kan een wilsbekwame persoon volgens dit wetsvoorstel vooraf de toestand van wilsonbekwaamheid beschrijven waarin euthanasie uitgevoerd moet worden. Het wetsvoorstel gaat echter voorbij aan wat de persoon in een latere situatie van relatieve wilsonbekwaamheid nog wenst. Elke arts die vele jaren later via een vertrouwenspersoon een dergelijke wilsverklaring aangereikt krijgt, en dikwijls de persoon vroeger niet gekend heeft, kan hiermee voor een moreel dilemma komen te staan. Zich dan vergewissen of de actuele situatie van de patiënt beantwoordt aan de vooraf beschreven wensen, is op zich al een moeilijke opgave. Maar bovendien hebben vele mensen die zich in een staat van verminderde wilsbekwaamheid bevinden - zoals bij dementie - zich aangepast aan de nieuwe situatie, en tonen en beschrijven zij nog voldoende aanwezige levenskwaliteit. Als de persoon op dat moment weerstand uit tegen de uitvoering van de levensbeëindiging, zal elke aangesproken arts in moreel drijfzand terecht komen.Ten derde gaat het voorstel niet in op een van de essentiële voorwaarden voor de uitvoering van euthanasie in de wet van 2002, namelijk de aanwezigheid van ondraaglijk lijden dat niet kan gelenigd worden. Het huidige wetsvoorstel laat een blijvende onrechtvaardigheid voortbestaan voor mensen met dementie: zij zullen nog steeds geen euthanasie kunnen krijgen omwille van ondraaglijk lijden, omdat zij die op dat moment niet meer kunnen vragen. Artsen zijn opgeleid om lijden te verlichten. In de toekomst zullen zij door dit wetsvoorstel te maken krijgen met patiënten die in de toestand zoals zij die vroeger beschreven geen vragende partij meer zijn voor euthanasie, terwijl wilsonbekwame patiënten die ondanks goede palliatieve zorg ondraaglijk lijden, maar geen geldige wilsverklaring voor deze reden meer kunnen opstellen, niet geholpen kunnen worden. Het spreekt voor zich dat dit recente wetsvoorstel in zijn huidige vorm artsen in vele situaties voor een moeilijk te nemen moreel dilemma kan stellen.