Het lijkt een eenvoudig principe in een democratie: onze vrije meningsuiting. Maar is dit wel zo evident? Als arts is het dat niet altijd. Soms lijken belangen te conflicteren met minstens even belangrijke verplichtingen als diplomatie, neutraliteit en geplogenheid.

Ik pen deze filosofische column neer geïnspireerd door een groep gedreven academici aan onze universiteit, die naar aanleiding van de rectorverkiezingen een stelling over vrije meningsuiting voorlegde aan de kandidaten (www.kuleuven-vrijuit.be).

Geen leuke column zonder ludieke illustraties. Zowel in het verleden als in het heden, botste ik al meermaals met mijn vrije mening-neus tegen een muur. We worstelen ongetwijfeld allemaal wel eens met grenzen van wat je wel en niet hoort te zeggen (maar wél denkt).

Ik deel graag een anekdote uit mijn beginperiode als arts: het sollicitatiegesprek voor de orthopedieopleiding. Een controversiële vraag - vandaag ondenkbaar - luidde: "Is de paus feilbaar?" Mijn naïef agnostgehalte dreef mij tot het snode antwoord: "Ja."

De voltallige (uiteraard) mannelijke jury viel in onze katholieke universiteit van hun stoel. Eens iedereen weer zat, volgde een verontwaardigde: "Wat? U noemt de paus feilbaar?" Mijn wetenschappelijke repliek werd in een flits geconverteerd tot een antikatholieke stelling - een vloek in de kerk.

Ik stamelde - persisterend in academische onschuld - met biologische logica dat "de paus een mens is, elke mens feilbaar is, dus ook de paus". Ik betwijfel dat ik het incident daarmee 'lichter' maakte. Laat me voorzichtig stellen dat ik de orthopedische rangschikking met bloed, zweet en tranen in mijn praktijkstage heb gehaald.

Maar ook vandaag flirten heel wat artsen geregeld met onduidelijke grenzen van vrije meningsuiting. Enige twitterervaring is hierbij verrijkend. Dit internetcafé vormt immers een uitstekende uitlaatklep bij gebrek aan alternatieven door tijd- of coronarestricties. Naast enige oefening in diplomatie beveel ik hiervoor wel een bovengemiddeld brede rug en stevig relativeringsvermogen aan.

Zo werd Marc Van Ranst eens ideologisch tegen mij uitgespeeld met de vraag: '"Wat geeft u uw collega Degreef op een nieuwjaarsreceptie: een hand of vuistslag?" Hij antwoordde olijk: "Een knuffel." Van coronacrisis was nog geen sprake en daags nadien - mekaar toevallig kruisend in Gasthuisberg - voegden we hilarisch de daad bij het woord. Dit illustreert voor mij de basis van een ontwikkelde samenleving: respect voor elkaars mening ook al deel je deze niet (of lijkt dit soms zo).

We worstelen ongetwijfeld allemaal wel eens met grenzen van wat je wel en niet hoort te zeggen

Openheid van en voor opinies is ontzettend belangrijk, ook voor artsen en andere academici. Angst voor een afwijkende mening is contraproductief. Het is een vertragende factor en heel wat beloftevolle ideeën worden zonder twijfel jammerlijk in de kiem gesmoord.

Niet in elke academicus schuilt immers een Galileo, bereid tot huisarrest om wetenschappelijke vaststellingen te verspreiden. Mogelijk ook hijzelf niet, want de straf werd alsnog uitgedeeld na een moeizaam verkregen maar wel verleende imprimatur.

Zeker onder academici, vind ik dat een (vast)stelling die tegen een geloof, machtsfiguur of ideologie lijkt in te gaan, geen reden mag zijn om een debat ook op die manier te voeren. Ik bedoel door geloof, macht of ideologie als tegenargument te gebruiken.

Een academie beoefent immers wetenschap en kunst. Laat het eerste de objectieve taal zijn, die irrationele conflicten overbodig maakt. Het tweede is een culturele ontwikkeling, die respect voor elkaar tot evidentie verheft.

Maar we moeten ook beseffen dat de vrije meningsuiting tweerichtingsverkeer is. Dit vereist naast respect en juridische correctheid, ook een wederkerige verdraagzaamheid van diegene die ervoor pleit. Het betekent bijvoorbeeld ook dat als iemand 'vindt' dat vrouwen beter aan de haard horen om biologische redenen, hij dit aldus perfect mag verdedigen. Maar dan kan hij zich wel een stevig debat verwachten. Zeker met mij.

Het lijkt een eenvoudig principe in een democratie: onze vrije meningsuiting. Maar is dit wel zo evident? Als arts is het dat niet altijd. Soms lijken belangen te conflicteren met minstens even belangrijke verplichtingen als diplomatie, neutraliteit en geplogenheid. Ik pen deze filosofische column neer geïnspireerd door een groep gedreven academici aan onze universiteit, die naar aanleiding van de rectorverkiezingen een stelling over vrije meningsuiting voorlegde aan de kandidaten (www.kuleuven-vrijuit.be).Geen leuke column zonder ludieke illustraties. Zowel in het verleden als in het heden, botste ik al meermaals met mijn vrije mening-neus tegen een muur. We worstelen ongetwijfeld allemaal wel eens met grenzen van wat je wel en niet hoort te zeggen (maar wél denkt).Ik deel graag een anekdote uit mijn beginperiode als arts: het sollicitatiegesprek voor de orthopedieopleiding. Een controversiële vraag - vandaag ondenkbaar - luidde: "Is de paus feilbaar?" Mijn naïef agnostgehalte dreef mij tot het snode antwoord: "Ja."De voltallige (uiteraard) mannelijke jury viel in onze katholieke universiteit van hun stoel. Eens iedereen weer zat, volgde een verontwaardigde: "Wat? U noemt de paus feilbaar?" Mijn wetenschappelijke repliek werd in een flits geconverteerd tot een antikatholieke stelling - een vloek in de kerk. Ik stamelde - persisterend in academische onschuld - met biologische logica dat "de paus een mens is, elke mens feilbaar is, dus ook de paus". Ik betwijfel dat ik het incident daarmee 'lichter' maakte. Laat me voorzichtig stellen dat ik de orthopedische rangschikking met bloed, zweet en tranen in mijn praktijkstage heb gehaald. Maar ook vandaag flirten heel wat artsen geregeld met onduidelijke grenzen van vrije meningsuiting. Enige twitterervaring is hierbij verrijkend. Dit internetcafé vormt immers een uitstekende uitlaatklep bij gebrek aan alternatieven door tijd- of coronarestricties. Naast enige oefening in diplomatie beveel ik hiervoor wel een bovengemiddeld brede rug en stevig relativeringsvermogen aan. Zo werd Marc Van Ranst eens ideologisch tegen mij uitgespeeld met de vraag: '"Wat geeft u uw collega Degreef op een nieuwjaarsreceptie: een hand of vuistslag?" Hij antwoordde olijk: "Een knuffel." Van coronacrisis was nog geen sprake en daags nadien - mekaar toevallig kruisend in Gasthuisberg - voegden we hilarisch de daad bij het woord. Dit illustreert voor mij de basis van een ontwikkelde samenleving: respect voor elkaars mening ook al deel je deze niet (of lijkt dit soms zo).Openheid van en voor opinies is ontzettend belangrijk, ook voor artsen en andere academici. Angst voor een afwijkende mening is contraproductief. Het is een vertragende factor en heel wat beloftevolle ideeën worden zonder twijfel jammerlijk in de kiem gesmoord. Niet in elke academicus schuilt immers een Galileo, bereid tot huisarrest om wetenschappelijke vaststellingen te verspreiden. Mogelijk ook hijzelf niet, want de straf werd alsnog uitgedeeld na een moeizaam verkregen maar wel verleende imprimatur.Zeker onder academici, vind ik dat een (vast)stelling die tegen een geloof, machtsfiguur of ideologie lijkt in te gaan, geen reden mag zijn om een debat ook op die manier te voeren. Ik bedoel door geloof, macht of ideologie als tegenargument te gebruiken. Een academie beoefent immers wetenschap en kunst. Laat het eerste de objectieve taal zijn, die irrationele conflicten overbodig maakt. Het tweede is een culturele ontwikkeling, die respect voor elkaar tot evidentie verheft.Maar we moeten ook beseffen dat de vrije meningsuiting tweerichtingsverkeer is. Dit vereist naast respect en juridische correctheid, ook een wederkerige verdraagzaamheid van diegene die ervoor pleit. Het betekent bijvoorbeeld ook dat als iemand 'vindt' dat vrouwen beter aan de haard horen om biologische redenen, hij dit aldus perfect mag verdedigen. Maar dan kan hij zich wel een stevig debat verwachten. Zeker met mij.