...

Arnaud Cachia et al. van het CNRS hebben eerst een anatomische MRI uitgevoerd bij een twintigtal kinderen van een gegeven klas. Ze stelden vast dat de cortex cingularis twee vormen kon aannemen: een eenvoudige vorm met één enkele groef en een dubbele vorm met twee parallelle groeven. Bij sommige kinderen was de vorm dezelfde in de twee hemisferen, andere kinderen hadden asymmetrische hemisferen. Daarna lieten ze de kinderen beelden zien van dieren waarvan het lijf en de kop niet met elkaar overeenstemden. Dat veroorzaakte dus een cognitief conflict dat ze moesten oplossen. Conclusie: jongeren met een asymmetrische cortex cingularis konden die taak het best uitvoeren. Die studie wijst erop dat de pedagogische behoeften van kinderen inzake aanleren van de cognitieve controle zouden kunnen verschillen naargelang van de kenmerken van hun hersenen. De vorsers voegden er evenwel aan toe dat de anatomische variabiliteit slechts 20% van de cognitieve controle verklaarde. De overige 80% hing af van educatieve, sociale en omgevingsfactoren. (referentie: Journal of Cognitive Neuroscience, 27 november 2013, doi:10.1162/jocn_a_00459, en communiqué van het CNRS, 28 november 2013)