Dat staat in een voorontwerp van besluit over de planning van het medische aanbod en over de planningscommissie dat de Vlaamse regering vorige vrijdag goedkeurde. De bevoegde ministers, Wouter Beke (CD&V) voor volksgezondheid en Ben Weyts (N-VA) voor onderwijs, geven zo verder gestalte aan een passage uit het Vlaamse regeerakkoord van 2019.

Subquota

Sinds de zesde staatshervorming is contingentering gemeenschapsbevoegdheid. De filosofie daarachter is dat de regio's beter dan het federale niveau geschikt zijn om de toegang tot de gezondheidsberoepen te regelen. Zo kan het medisch aanbod afgestemd worden op de specifieke Vlaamse noden. In principe houdt Vlaanderen wel nog rekening met het federaal vastgelegde quotum.

Door het heft zelf in handen te nemen en rationele subquota uit te dokteren, hoopt de Vlaamse gemeenschap beter te kunnen remediëren aan tekorten in knelpuntspecialismen zoals psychiatrie, huisartsgeneeskunde enz. De keuze voor de minder populaire richtingen gaat men aanmoedigen terwijl tegelijk de mogelijkheid beperkt wordt om te starten in opleiding voor (te) vaak gekozen specialismen.

Drie kamers

Hoe moet dat concreet? Centraal staat de op te richten Vlaamse planningscommissie. Deze adviescommissie zal drie 'kamers' tellen, respectievelijk voor artsen-specialisten en huisartsen, voor tandartsen en tandartsen-specialisten en voor de 'behoeften inzake actieve (tand)artsen'.

In de kamer voor artsen-specialisten zetelen vier vertegenwoordigers van de faculteiten geneeskunde, vier leden van de beroepsverenigingen -telkens minstens één huisarts en één specialist-, twee afgevaardigden van de Vlaamse regering die ook lid zijn van de federale planningscommissie medisch aanbod en één vertegenwoordiger van het Vlaams Patiëntenplatform.

Vooral van belang bij het vastleggen van het medisch aanbod is de derde kamer. De samenstelling daarvan is identiek aan die van de eerste twee kamers aangevuld met onder meer vertegenwoordigers van het overlegplatform voor huisartsen in opleiding en van de Vlaamse vereniging voor arts-specialisten in opleiding.

Geen natte vingerwerk

De nieuwe planningscommissie geeft advies over het maximaal en minimaal aantal kandidaten dat jaarlijks toegang krijgt tot een opleiding leidende tot een bijzondere beroepstitel. Tevens mag ze over een periode van minstens 15 jaar haar mening geven over de Vlaamse behoeften aan actieve (tand)artsen.

Het hoeft geen betoog dat dit geen natte vingerwerk is. Men moet rekening houden met de statistische gegevens en adviezen van de federale planningscommissie maar uiteraard staan de regionale noden voorop. Aan de vraagzijde spelen dan de gezondheidstoestand en de leeftijd van de Vlamingen. Qua medisch aanbod zal de commissie de historische evolutie van de beroepsgroepen, de verdeling van de Riziv-nummers, de demografische en sociologische samenstelling van de beroepsgroepen, het aantal afgestudeerde (tand)artsen enz. analyseren.

Procentuele vermindering

Op basis van de adviezen bepaalt de Vlaamse regering jaarlijks voor elke bijzondere beroepstitel het maximum en minimum aantal toegelaten kandidaten. Essentieel is wel dat de overheid de toegang tot sommige opleidingen "procentueel kan verminderen" indien de minima in de knelpuntspecialismen niet gehaald worden. Door de subquota te manipuleren, kan geremedieerd worden aan tekorten.

Dat staat in een voorontwerp van besluit over de planning van het medische aanbod en over de planningscommissie dat de Vlaamse regering vorige vrijdag goedkeurde. De bevoegde ministers, Wouter Beke (CD&V) voor volksgezondheid en Ben Weyts (N-VA) voor onderwijs, geven zo verder gestalte aan een passage uit het Vlaamse regeerakkoord van 2019.Sinds de zesde staatshervorming is contingentering gemeenschapsbevoegdheid. De filosofie daarachter is dat de regio's beter dan het federale niveau geschikt zijn om de toegang tot de gezondheidsberoepen te regelen. Zo kan het medisch aanbod afgestemd worden op de specifieke Vlaamse noden. In principe houdt Vlaanderen wel nog rekening met het federaal vastgelegde quotum.Door het heft zelf in handen te nemen en rationele subquota uit te dokteren, hoopt de Vlaamse gemeenschap beter te kunnen remediëren aan tekorten in knelpuntspecialismen zoals psychiatrie, huisartsgeneeskunde enz. De keuze voor de minder populaire richtingen gaat men aanmoedigen terwijl tegelijk de mogelijkheid beperkt wordt om te starten in opleiding voor (te) vaak gekozen specialismen.Hoe moet dat concreet? Centraal staat de op te richten Vlaamse planningscommissie. Deze adviescommissie zal drie 'kamers' tellen, respectievelijk voor artsen-specialisten en huisartsen, voor tandartsen en tandartsen-specialisten en voor de 'behoeften inzake actieve (tand)artsen'. In de kamer voor artsen-specialisten zetelen vier vertegenwoordigers van de faculteiten geneeskunde, vier leden van de beroepsverenigingen -telkens minstens één huisarts en één specialist-, twee afgevaardigden van de Vlaamse regering die ook lid zijn van de federale planningscommissie medisch aanbod en één vertegenwoordiger van het Vlaams Patiëntenplatform. Vooral van belang bij het vastleggen van het medisch aanbod is de derde kamer. De samenstelling daarvan is identiek aan die van de eerste twee kamers aangevuld met onder meer vertegenwoordigers van het overlegplatform voor huisartsen in opleiding en van de Vlaamse vereniging voor arts-specialisten in opleiding.De nieuwe planningscommissie geeft advies over het maximaal en minimaal aantal kandidaten dat jaarlijks toegang krijgt tot een opleiding leidende tot een bijzondere beroepstitel. Tevens mag ze over een periode van minstens 15 jaar haar mening geven over de Vlaamse behoeften aan actieve (tand)artsen.Het hoeft geen betoog dat dit geen natte vingerwerk is. Men moet rekening houden met de statistische gegevens en adviezen van de federale planningscommissie maar uiteraard staan de regionale noden voorop. Aan de vraagzijde spelen dan de gezondheidstoestand en de leeftijd van de Vlamingen. Qua medisch aanbod zal de commissie de historische evolutie van de beroepsgroepen, de verdeling van de Riziv-nummers, de demografische en sociologische samenstelling van de beroepsgroepen, het aantal afgestudeerde (tand)artsen enz. analyseren.Op basis van de adviezen bepaalt de Vlaamse regering jaarlijks voor elke bijzondere beroepstitel het maximum en minimum aantal toegelaten kandidaten. Essentieel is wel dat de overheid de toegang tot sommige opleidingen "procentueel kan verminderen" indien de minima in de knelpuntspecialismen niet gehaald worden. Door de subquota te manipuleren, kan geremedieerd worden aan tekorten.