Op 24 en 25 oktober organiseert de Raad van Europa in Straatsburg een groots congres om het twintigjarig bestaan van 'het Verdrag Mensenrechten en Biogeneeskunde van de Raad van Europa' met de nodige luister te vieren. Bij ons krijgt deze verjaardag van het Verdrag (dat ook bekend staat als het Oviedo-verdrag, naar de Spaans-Baskische stad waar het werd ondertekend) nauwelijks aandacht.
Dat is niet nieuw. Ik citeer nu even uit het voorwoord dat ik schreef in het verslagboek over een studiedag die het Centrum voor biomedische ethiek en recht op 17 oktober 1997 organiseerde over dit Verdrag:
'De bedoeling van deze studiedag was in de eerste plaats een ruimere bekendheid te geven aan deze Conventie.' Tot dan was de Belgische overheid, waarmee zowel de wetgever als de regering wordt bedoeld, schromelijk te kort geschoten in het organiseren van een openbaar debat over deze Conventie. Zo bijvoorbeeld kreeg het langverwachte advies van het Raadgevend Comité voor Bio-ethiek over deze Conventie in de media niet de minste belangstelling. We hebben dan maar zelf de aanzet gegeven tot een dergelijk debat. Toeval of niet, op 30 oktober 1997 vroeg Guy Tegenbos zich in 'De Standaard' af waarom de Senaat het debat over de Conventie niet naar zich trok. En zo geschiedde. De Senaatscommissie voor de Volksgezondheid organiseerde een aantal hoorzittingen over de Conventie en nodigde onder andere een aantal leden uit van het Raadgevend Comité voor Bio-ethiek om het uitgebrachte advies toe te lichten. We doen de waarheid geen geweld aan als we stellen dat deze doorbraak mede aan deze studiedag is te danken'.
Achteraf bekeken, was die inschatting toch wel een beetje overdreven optimistisch. Tot een doorbraak is het niet gekomen. In werkelijkheid heeft België het Verdrag nooit ondertekend en dus ook niet geratificeerd.
De vraag moet worden gesteld of het afsluiten van het Verdrag over biogeneeskunde vandaag nog mogelijk, en zelfs nog wenselijk zou zijn.
Dat betekent dan weer niet dat het Verdrag helemaal niets heeft betekend voor de ontwikkeling van recht en ethiek in de biogeneeskunde. Zo heeft het Verdrag duidelijk sporen nagelaten in de wet betreffende de rechten van de patiënt van 22 augustus 2002.
Ik verwijs naar de afzonderlijke regeling voor informatie over de gezondheidstoestand (artikel 7 van de wet) en voor informatie voorafgaand aan de toestemming voor of weigering van een tussenkomst (artikel 8).
Over die patiëntrechtelijke regels in het Verdrag bestond in België nauwelijks verschil van mening tussen de levensbeschouwelijke stromingen. Maar onderwerpen als wetenschappelijk onderzoek met al dan niet voor onderzoek aangemaakte embryo's in vitro of genetica en het recht op niet weten, lagen destijds nog veel gevoeliger. Daarover zou er destijds nooit een overeenstemming kunnen worden bereikt.
Het is zelfs zo dat op de vraag om advies van de toenmalige ministers van Volksgezondheid Colla en van Justitie De Clerck 'betreffende de Ontwerp Conventie Bio-ethiek van de Raad van Europa alsook een analyse van de gevolgen bij ondertekening van deze tekst, voor de Belgische wetgever' het Comité als volgt antwoordde: 'Het Comité heeft geen eenstemmigheid kunnen bereiken over de wijze waarop de opdracht van de Ministers diende te worden begrepen en uitgevoerd'...
Geen consensus over de wijze... aan de inhoud kwam het Comité toen nauwelijks toe.
Het moet trouwens worden erkend dat het Verdrag zeker geen onverdeeld succes is geworden. Slechts 29 van de 47 lidstaten hebben het Verdrag vandaag de dag geratificeerd.
Nog opvallender is dat Frankrijk het tot op heden laatste ratificerende land is geweest, in 2012. Het lijkt er dus sterk op dat het ratificatieproces is vastgelopen. De vraag moet dan ook worden gesteld of het afsluiten van dit Verdrag vandaag nog mogelijk, misschien zelfs nog wenselijk zou zijn.
De vooruitgang van de technologische ontwikkeling gaat zo snel (denk aan gene editing, robotica, artificial intelligence, enzovoort) dat het een haast onmogelijke opdracht is geworden om daarover specifieke en bindende regels te maken op het niveau van de Raad van Europa.
Zelfs op het niveau van de Europese Unie (met 27 lidstaten of toch nog 28?) zou dat helemaal geen sinecure zijn.
Dat is niet nieuw. Ik citeer nu even uit het voorwoord dat ik schreef in het verslagboek over een studiedag die het Centrum voor biomedische ethiek en recht op 17 oktober 1997 organiseerde over dit Verdrag: 'De bedoeling van deze studiedag was in de eerste plaats een ruimere bekendheid te geven aan deze Conventie.' Tot dan was de Belgische overheid, waarmee zowel de wetgever als de regering wordt bedoeld, schromelijk te kort geschoten in het organiseren van een openbaar debat over deze Conventie. Zo bijvoorbeeld kreeg het langverwachte advies van het Raadgevend Comité voor Bio-ethiek over deze Conventie in de media niet de minste belangstelling. We hebben dan maar zelf de aanzet gegeven tot een dergelijk debat. Toeval of niet, op 30 oktober 1997 vroeg Guy Tegenbos zich in 'De Standaard' af waarom de Senaat het debat over de Conventie niet naar zich trok. En zo geschiedde. De Senaatscommissie voor de Volksgezondheid organiseerde een aantal hoorzittingen over de Conventie en nodigde onder andere een aantal leden uit van het Raadgevend Comité voor Bio-ethiek om het uitgebrachte advies toe te lichten. We doen de waarheid geen geweld aan als we stellen dat deze doorbraak mede aan deze studiedag is te danken'.Achteraf bekeken, was die inschatting toch wel een beetje overdreven optimistisch. Tot een doorbraak is het niet gekomen. In werkelijkheid heeft België het Verdrag nooit ondertekend en dus ook niet geratificeerd.Dat betekent dan weer niet dat het Verdrag helemaal niets heeft betekend voor de ontwikkeling van recht en ethiek in de biogeneeskunde. Zo heeft het Verdrag duidelijk sporen nagelaten in de wet betreffende de rechten van de patiënt van 22 augustus 2002.Ik verwijs naar de afzonderlijke regeling voor informatie over de gezondheidstoestand (artikel 7 van de wet) en voor informatie voorafgaand aan de toestemming voor of weigering van een tussenkomst (artikel 8).Over die patiëntrechtelijke regels in het Verdrag bestond in België nauwelijks verschil van mening tussen de levensbeschouwelijke stromingen. Maar onderwerpen als wetenschappelijk onderzoek met al dan niet voor onderzoek aangemaakte embryo's in vitro of genetica en het recht op niet weten, lagen destijds nog veel gevoeliger. Daarover zou er destijds nooit een overeenstemming kunnen worden bereikt. Het is zelfs zo dat op de vraag om advies van de toenmalige ministers van Volksgezondheid Colla en van Justitie De Clerck 'betreffende de Ontwerp Conventie Bio-ethiek van de Raad van Europa alsook een analyse van de gevolgen bij ondertekening van deze tekst, voor de Belgische wetgever' het Comité als volgt antwoordde: 'Het Comité heeft geen eenstemmigheid kunnen bereiken over de wijze waarop de opdracht van de Ministers diende te worden begrepen en uitgevoerd'...Geen consensus over de wijze... aan de inhoud kwam het Comité toen nauwelijks toe.Het moet trouwens worden erkend dat het Verdrag zeker geen onverdeeld succes is geworden. Slechts 29 van de 47 lidstaten hebben het Verdrag vandaag de dag geratificeerd. Nog opvallender is dat Frankrijk het tot op heden laatste ratificerende land is geweest, in 2012. Het lijkt er dus sterk op dat het ratificatieproces is vastgelopen. De vraag moet dan ook worden gesteld of het afsluiten van dit Verdrag vandaag nog mogelijk, misschien zelfs nog wenselijk zou zijn.De vooruitgang van de technologische ontwikkeling gaat zo snel (denk aan gene editing, robotica, artificial intelligence, enzovoort) dat het een haast onmogelijke opdracht is geworden om daarover specifieke en bindende regels te maken op het niveau van de Raad van Europa. Zelfs op het niveau van de Europese Unie (met 27 lidstaten of toch nog 28?) zou dat helemaal geen sinecure zijn.