De Raad van State heeft zich opnieuw gebogen over een beroep van een deelneemster aan het toelatingsexamen arts. Ditmaal wees de Raad de vraag tot schorsing af.
...
Artsenkrant berichtte al eerder dat de Raad van State op 1 oktober 2024 bij hoogdringendheid een beslissing van de Vlaamse interne beroepsinstantie van het toelatingsexamen had geschorst. Die beslissing had het beroep van een deelneemster aan het examen ongegrond werd verklaard. Op 9 oktober 2024 trok de beroepsinstantie de geschorste beslissing in. 'Na grondige beraadslaging en heroverweging' besliste zij om het beroep van verzoekster andermaal ongegrond te verklaren. Ook tegen deze beslissing werd een schorsingsberoep bij de Raad van State ingediend. De Raad van State deed hierover uitspraak op 8 november 2024. Deze keer leidde het beroep niet tot een schorsing.Deskundigheid van examencommissieIn haar verzoekschrift was de verzoekster van oordeel dat de examencommissie de noodzakelijke kwalificaties ontbeert om een test op te stellen, dat zulks de betrouwbaarheid van de vragen van de proef aantast, en dat de bestreden nieuwe beslissing van de beroepsinstantie het schorsingsarrest van 1 oktober miskende.In het arrest van 8 november herinnert de Raad van State er aan dat hij niet in de plaats mag treden van de beroepsinstantie. Zo mag de Raad van State onder meer niet, als ware hij zelf een examencommissie, oordelen dat bepaalde vragen al dan niet in het examen mogen worden opgenomen, noch mag hij de verbetering van het examen overdoen, laat staan op zicht van de behaalde resultaten zich een eigen oordeel vormen over het al dan niet slagen en de daaropvolgende - gunstige of ongunstige - rangschikking van een kandidaat. De Raad van State mag met andere woorden zijn eigen opvattingen daarover niet substitueren aan deze van de examencommissie of de beroepsinstantie. Hij mag enkel nagaan of de beroepsinstantie, binnen de grenzen van haar ruime discretionaire beoordelingsbevoegdheid, op al die vlakken regelmatig en binnen de grenzen van de redelijkheid heeft beslist.Vermoeden van deskundigheidVoorts moet volgens de Raad worden uitgegaan van het vermoeden van deskundigheid van de examencommissie. Dit impliceert onder meer, dat - tot bewijs van het tegendeel - moet worden aangenomen dat de examenvragen door de examencommissie op een zorgvuldige wijze zijn opgesteld, niet alleen doordat ze betrekking hebben op de te kennen leerstof en doordat ze relevant zijn voor de doelstelling van het toelatingsexamen, maar ook doordat de vragen zelf ondubbelzinnig zijn en slechts één correct antwoord kunnen krijgen. De verzoekster voerde meerdere argumenten om het vermoeden van deskundigheid te weerleggen en de wetenschappelijke grondslag van de omstreden vraag te betwisten.Maar volgens de Raad van State was geen van deze argumenten ernstig. Bijgevolg werd de vraag tot schorsing deze keer afgewezen.