Artsen hebben te weinig farmacotherapeutische kennis. Op wel erg smalle basis - 895 laatstejaars arts in 17 Europese universiteiten - komt een Nederlands doctoraat tot dat verregaande besluit. Dit schreeuwt dus om bevestiging. Vooral omdat (huis)artsen tegenwoordig op velerlei domeinen een gebrek aan kennis wordt aangewreven.
Met die kritische bedenkingen in het achterhoofd toch het volgende. Voor het medisch korps is het geneesmiddelenvoorschrift een belangrijk instrument. Terwijl het toch niet tot de kerntaak van de arts behoort om alles af te weten van elke (nieuwe) pil en de mogelijke interacties. Doorgaans is de apotheker hiervoor beter geplaatst. Helaas vormt dit raakvlak tussen beide beroepsgroepen vaak een bron van discussie en ergernis.
De hamvraag luidt: hoe wordt de patiënt het best geholpen. Voorschrijven op stofnaam? Van de arts vereist dit alvast minder geneesmiddelenkennis. Alleen zaligmakend is het niet. Een bijkomende optie - tijdrovend en tot nader order nauwelijks betaald - is overleg. Via het vooralsnog vaak verketterde gedeeld farmaceutisch dossier misschien.
Bespaar ons van de invoering van een Europees curriculum in klinische farmacologie en -therapie
Om te vermijden dat dit een nieuwe bron van wrevel en frustratie wordt, dienen de competenties van elke beroepsgroep duidelijk te worden afgelijnd. Verder is wederzijdse appreciatie gebaat met kennis van ieders competenties. Telefonische contacten en of mails zijn één ding. Het medisch-farmaceutisch overleg een andere, meer aangewezen, manier.
Dat ook de farmacotherapeutische opleiding tijdens de studiejaren beter kan, is een open deur intrappen. Alles kan altijd beter. Wat evenwel niet zal helpen, is de invoering van een Europees curriculum in klinische farmacologie en -therapie. Van Europese eenheidsworst bespaar ons heer.
Met die kritische bedenkingen in het achterhoofd toch het volgende. Voor het medisch korps is het geneesmiddelenvoorschrift een belangrijk instrument. Terwijl het toch niet tot de kerntaak van de arts behoort om alles af te weten van elke (nieuwe) pil en de mogelijke interacties. Doorgaans is de apotheker hiervoor beter geplaatst. Helaas vormt dit raakvlak tussen beide beroepsgroepen vaak een bron van discussie en ergernis.De hamvraag luidt: hoe wordt de patiënt het best geholpen. Voorschrijven op stofnaam? Van de arts vereist dit alvast minder geneesmiddelenkennis. Alleen zaligmakend is het niet. Een bijkomende optie - tijdrovend en tot nader order nauwelijks betaald - is overleg. Via het vooralsnog vaak verketterde gedeeld farmaceutisch dossier misschien. Om te vermijden dat dit een nieuwe bron van wrevel en frustratie wordt, dienen de competenties van elke beroepsgroep duidelijk te worden afgelijnd. Verder is wederzijdse appreciatie gebaat met kennis van ieders competenties. Telefonische contacten en of mails zijn één ding. Het medisch-farmaceutisch overleg een andere, meer aangewezen, manier.Dat ook de farmacotherapeutische opleiding tijdens de studiejaren beter kan, is een open deur intrappen. Alles kan altijd beter. Wat evenwel niet zal helpen, is de invoering van een Europees curriculum in klinische farmacologie en -therapie. Van Europese eenheidsworst bespaar ons heer.