...

Dat alles staat in een gezamenlijk document over de organisatie van de gezondheidszorg in ons land -en de plaats daarin van de kinderarts- opgesteld door de Belgische Academie voor Kindergeneeskunde. De Academie verenigt alle nationale, regionale, universitaire en niet-universitaire verenigingen van pediaters.In het licht van de ziekenhuisnetwerken die minister De Block uitwerkt, stelt de Academie dat elk kind recht heeft op zorg "zo dicht mogelijk bij huis." Gaat het niet over ernstig zieke kinderen en specifieke expertise dan moet elk kind terechtkunnen in een regionaal centrum met sociale omkadering. Een goed evenwicht dringt zich op tussen 'proximiteit' en centralisatie van zorg. Preventie is een taak die de kinderarts toekomt, het moet dus deel uitmaken van de opleiding. Een adequate financiering van het medisch-pediatrisch dagziekenhuis en van voorlopige hospitalisatie is noodzakelijk. In weerwil van wat men vaak beweert, is er in ons land geen plethora aan kinderartsen. Ten minste niet in vergelijking met de ons omringende landen. Het aantal pediaters is conform de organisatie van onze gezondheidszorg. Op de eerste lijn stelt zich volgens de Academie het probleem dat de inkorting van de opleiding huisartsgeneeskunde tot gevolg heeft dat de stages kindergeneeskunde nu slechts vier à zes weken duren. De kwaliteit van de preventieve en curatieve zorg van huisartsen aan kinderen kan echter enkel gegarandeerd worden mits een aangepaste opleiding van minstens één jaar. Dit moet in de erkenningsvoorwaarden worden opgenomen, vindt de Academie. Er moet ook budget voor voorzien worden. Verder dienen kinderartsen de mogelijkheid te hebben een GMD op te starten en aan te vullen. En de Academie vreest dat in de toekomst pasgeborenen vroegtijdig ontslagen zullen worden uit de materniteiten. Het onderzoek van pasgeborenen dient trouwens door een kinderarts te gebeuren. Aangezien kinderen goed zijn voor een kwart van de activiteiten op de spoed moet de kinderarts als 'urgentie-arts voor kinderen' een plaats krijgen en een minstens gelijkwaardig aan de urgentiearts gefinancierd worden.Om wacht en continuïteit te verzekeren zijn er in een ziekenhuis minimaal vijf aan wachten deelnemende kinderartsen nodig. Verder maakt preventieve geneeskunde deel uit van het takenpakket van de pediater, dit vergt ook een aangepaste opleiding.Een dienst kindergeneeskunde moet minimaal bestaan uit een sector voor klassieke hospitalisatie, een medisch en chirurgisch dagziekenhuis, een raadpleging en een urgentiedienst met of zonder materniteit met neonatologie-eenheid. Geïsoleerde materniteiten zonder hospitalisatie voor kinderen op dezelfde campus dienen te verdwijnen. Veel gespecialiseerde onderzoeken en raadplegingen kunnen in tweedelijnspediatriediensten uitgevoerd worden maar het is wel duidelijk dat alle kinderartsen hun competentie als algemeen kinderarts moeten behouden. Een aangepaste omkadering voor psychosociale problemen bij kinderen is nodig en dient voldoende gefinancierd te worden. De opleiding van kinderartsen is problematisch vermits er voor perifere stagemeesters geen incentive voorzien is en de vergoeding in de universiteiten onvoldoende is. Derdelijnsfuncties voor kinderen zijn onvoldoende gefinancierd. Er is ambivalentie over de programmatie van de zorg voor kinderen waardoor de echelonnering van de zorg -in basis-, gespecialiseerde en tertiaire zorg- in het gedrang komt.Elke pediater met een bijzondere bekwaamheid in de kindergeneeskunde moet erkend blijven als algemeen kinderarts. Dat garandeert een globale visie op het zieke kind in plaats van orgaangeneeskunde. Tot op heden zijn er drie subspecialiteiten erkend: hemato-oncologie, neuropediatrie en neonatologie maar de Academie vindt dat andere subspecialiteiten evengoed erkenning verdienen. Niet-erkende subspecialiteiten worden behaald via een bijzondere bekwaamheid bekomen na de opleiding.