In een exclusief interview met Artsenkrant gaat federaal minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid Frank Vandenbroucke (Vooruit) in op het zorgbudget voor 2022. De Algemene Raad van het Riziv keurde het budget afgelopen maandag goed. Voor het eerst wordt gewerkt met een meerjarenbegroting en gezondheidsdoelstellingen. De socialistische excellentie legt uit waar het om draait.
...
B ent u tevreden over het budget dat u hebt kunnen onderhandelen tijdens de begrotingsgesprekken?De beslissingen genomen tijdens het begrotingsconclaaf geven ons de mogelijkheid om wat we in maart 2021 hebben gelanceerd, verder uit te diepen: de visie van het meerjarenkader voor het zorgbudget, voorgesteld in een tussentijds rapport aan het Riziv. In het begrotingsconclaaf is afgesproken dat we in de begroting van het Riziv maar buiten het eigenlijke zorgbudget technische correcties doorvoeren voor een bedrag van 70 miljoen euro, maar dat vereist geen besparingen. Wat het zorgbudget zelf betreft, weten we overigens dat als we alle nieuwe initiatieven lanceren, ze niet allemaal tegelijk concreet zullen worden. De regering verwacht dus volgend jaar een zekere onderconsumptie van de budgetten voorzien in de gezondheidszorg, maar er is in die sector geen enkele besparing gepland. Integendeel: we voorzien bijkomende investeringen. U denkt dan bijvoorbeeld aan het geïntegreerd patiëntendossier?Inderdaad. Er is vanuit verscheidene hoeken de vraag om, buiten het zorgbudget, te investeren in het geïntegreerd patiëntendossier. Er zijn aanzienlijke budgetten voorzien. De regering heeft maandag op de Algemene Raad van het Riziv aangekondigd dat er 29 miljoen euro beschikbaar is uit het FHV, het Europese fonds voor Herstel en Veerkracht, om te investeren in het gedeeld patiëntendossier. Ik heb bovendien 64 miljoen euro bekomen voor investeringen in cybersecurity. Dat is een antwoord op de alarmerende incidenten die zich hebben voorgedaan in verscheidene Belgische ziekenhuizen. De komende jaren kan daarbovenop 22 miljoen geïnvesteerd worden in het beleid aangaande digitalisering en zorgkwaliteit. Samen gaat het om een bedrag van 115 miljoen euro, wat toch niet min is. Professor Jan De Maeseneer pleit ervoor om het GMD verplicht te maken. De vaccinatiegraad ligt immers hoger bij patiënten die een GMD hebben bij hun huisarts. Prof. De Maeseneer heeft gelijk, maar ik sta meestal nogal weigerachtig tegenover een verplichting. Het succes van de vaccinatiecampagne in ons land is niet alleen kwantitatief, maar ook kwalitatief, tenminste in Vlaanderen en Wallonië. In Brussel is de situatie problematischer. Het kwalitatieve resultaat is te danken aan het feit dat we op korte termijn een groot aantal uitnodigingen hebben kunnen sturen naar patiënten met een comorbiditeit. Zonder het GMD was dat zeer moeilijk, of zelfs bijna onmogelijk geweest. Ook de verzekeringsinstellingen hebben de gegevens van de patiënten in kwestie snel kunnen overmaken aan de overheid. Gelukkig hadden we het GMD en de ziekenfondsen. In de huisartsgeneeskunde mogen we niet op onze lauweren rusten. Maar ik ben er niet van overtuigd dat de volgende stap het verplichte gebruik van het GMD moet zijn. Er is de voorbije 25 jaar een zeer positieve ommezwaai geweest in de huisartsgeneeskunde, op het niveau van de organisatie van de praktijk en van de financiering van de activiteit. 20% van de financiering is niet langer prestatiegebonden, maar komt voort uit de betoelaging en de ondersteuning van de praktijk. Dat is cruciaal. Het is een wereld van verschil vergeleken met de periode dat ik aan zet was op Sociale Zaken, in 1999. We moeten de praktijkfinanciering en het belang van het GMD nog versterken. Dat moet gebeuren in samenspraak met de huisartsen. In de begroting voor 2022 is 123,6 miljoen voorzien voor 'appropriate care', waarvan 50 miljoen gereserveerd staat voor 2023. Is dat niet weinig gezien de intentie van de regering om gezondheidsdoelstellingen te promoten?Dat is een legitieme vraag. De begroting voor 2022 is een overgangsbudget, op weg naar een nieuwe budgettaire aanpak die op termijn volledig moet vertrekken van gezondheidszorgdoelstellingen. Ik ben verheugd over het werk dat het Riziv tijdens de voorbije maanden heeft geleverd, in samenwerking met de verschillende partners, om deze nieuwe visie voor te bereiden, maar we zijn er nog niet helemaal: ik heb een definitief rapport gevraagd om de visie op middellange termijn helemaal uit te klaren. Een groeiend budget moet ook een innovatief budget zijn. Ik verwacht dat rapport vóór Kerstmis. De 123 miljoen waarover sprake in uw vraag is overigens de budgettaire marge. Binnen de sectoren kunnen nog oefeningen worden gemaakt aangaande appropriate care die nog meer marge creëren binnen elke sector. Het Riziv heeft een indrukwekkend aantal fiches en ideeën uitgewerkt. Die kunnen als inspiratie dienen voor meerdere budgettaire oefeningen. Zelf vind ik de zorgprioriteiten die het Verzekeringscomité verdedigt goed, en ik onderschrijf die. Het gaat bijvoorbeeld om investeringen in geïntegreerde zorgtrajecten voor kinderen met obesitas, voor patiënten met diabetes, voor perinatale zorg voor kwetsbare vrouwen, in de psychiatrie, in de kinesitherapie,... De intentie om op korte termijn 50 miljoen te investeren in de mond- en tandzorg lijkt me zeer pertinent, zowel op het vlak van de volksgezondheid, als vanuit sociaal oogpunt en voor de leefbaarheid van ons overlegsysteem. Dat pakket geeft ons de kans om de deconventionering bij de tandartsen terug te draaien. De re-integratie van langdurig zieken maakte eveneens onderwerp uit van een grondig debat tijdens de begrotingsgesprekken. Legt u even uit wat er gaat veranderen?Het gaat om een aanzienlijke uitdaging, want dit vergt een mentaliteitsverandering bij alle betrokken partijen: werkgevers, ziekenfondsen, de gewestregeringen, de betrokken patiënten en de artsen. Het arbeidsongeschiktheidsattest dat een arts uitschrijft, moet het begin worden van een traject, en niet het einde. Een traject waarin men, in de mate van het mogelijke, niet alleen op zoek gaat naar genezing en behandeling, maar ook naar perspectieven op re-integratie in de werkomgeving, op maat van de patiënt. Het is een heuse 'mind shift' voor de artsen aangaande de rol die ze moeten spelen. Uiteraard kunnen zij de problemen niet in hun eentje oplossen. We willen de patiënten zelf vragen om bijkomende informatie te verstrekken om hun medisch dossier te vervolledigen. Op die manier kan uitgemaakt worden voor welke patiënten er geen terugkeer naar het werk mogelijk is; wie na verloop van tijd weer aan het werk kan gaan, mits aanpassingen; en wie meteen weer perspectief heeft op hervatting. Heel die procedure zal uiteraard niet alleen door de behandelende arts georganiseerd worden, integendeel, maar het houdt voor alle betrokkenen een enorme ommezwaai in. We hebben ook beslist om het ziektebriefje voor de eerste dag afwezigheid af te schaffen, en dat maximaal drie keer per jaar. Voor KMO's is er een uitzondering: zij kunnen voor de eerste ziektedag een attest blijven vragen. Er is daarover binnen de regering intens gedebatteerd. Voorbeelden uit het buitenland tonen aan dat een attest voor één dag niet productief is, want uit voorzorg zal de arts meestal enkele dagen of zelfs een hele week ziekteverlof voorschrijven, ook al kan de patiënt eigenlijk na twee dagen al weer gaan werken. Bovendien zadelt zo'n attest voor één dag de artsen met heel wat papierwerk op. Ze moeten hun tijd kunnen spenderen aan andere zaken, zoals het mee helpen zoeken naar oplossingen om terug aan het werk te gaan. Medisch gezien houdt het onderscheid tussen KMO's en grotere bedrijven niet echt steek.Dat klopt, maar dat is het resultaat van overleg binnen de regering. Sommige van mijn collega's wilden erg voorzichtig zijn. We willen de ziekenfondsen ook responsabiliseren. Zij krijgen 40 coördinatoren ter beschikking, die de mensen die nog kans hebben om terug aan het werk te gaan snel moeten contacteren en wegwijs maken in de bestaande dienstverlening. Een klein deel van de vergoedingen voor de administratiekosten van de ziekenfondsen - zo'n 20 miljoen euro - zal afhangen van de manier waarop ze dat aanpakken. Ook de bedrijven gaan we uiteraard op hun verantwoordelijkheid wijzen. Zij spelen een cruciale rol. Er komen indicatoren om na te gaan hoeveel werknemers er uit het bedrijf verdwijnen en terechtkomen in langdurige ziekte. Activering van langdurig zieken vergt ten slotte nauw overleg met de Gewesten. Er ligt dus nog heel wat werk op de plank om deze maatregelen concreet te maken.