De Nationale Raad van de Orde nam het KB onder de loep dat de erkenning van homeopathie regelt. Hij formuleert een aantal erg kritische bedenkingen.
...
Op het eerste zicht lijkt het KB de beoefening van homeopathie te beperken tot die gezondheidsbeoefenaars die, volgens KB 78, wettelijk bevoegd zijn geneesmiddelen voor te schrijven: artsen, tandartsen en vroedvrouwen. Voor alle duidelijkheid: deze zorgverleners mogen maar de homeopathie beoefenen binnen de eigen bevoegdheden volgens KB 78.De Orde is positief over deze beperking, die trouwens aansluit bij een eerder advies dat ze hierover uitbracht.'Overgangsmaatregel' Maar de Orde stelt vast dat de overgangsmaatregelen hierop een uitzondering mogelijk maakt. Andere zorgverleners die al een bachelordiploma hebben (voor een door KB 78 erkende beroepstitel) en die een homeopathie-opleiding hebben gevolgd of volgen, zullen zich ook kunnen registreren en de homeopathie kunnen beoefenen.De Orde vindt dat hoogst merkwaardig: deze zorgverleners kunnen volgens KB 78 geen geneesmiddelen voorschrijven. Hoe kunnen ze dan de homeopathie beoefenen, vraagt ze zich af.De Nationale Raad zet ook vraagtekens bij het zogenaamde uitdovend karakter van deze overgangsmaatregel. Ze stelt dat het KB zo is geformuleerd, dat het de situatie veeleer bestendigt in plaats van te laten uitdoven.Geen advies nodig? Maar dat is niet het enige punt van kritiek van de Nationale Raad. - Inzake de voorgeschiedenis van het KB stelt de Orde vast dat de Paritaire Commissie over nogal wat aspecten geen positief advies had uitgebracht. Ze betreurt dat de minister dat blijkbaar niet nodig vond. - In de bijlage die de toegestane handelingen omschrijft, staat dat artsen, tandartsen en vroedvrouwen homeopathie slechts kunnen bedrijven binnen de beperkigen van EBM. Maar de Orde vindt het vreemd dat die beperking niet wordt opgelegd aan de beoefenaars van homeopathie die geen van deze titels dragen.De Orde heeft ook bedenkingen bij het tweede KB van dezelfde datum met algemene bepalingen die voor alle niet-conventionele praktijken gelden. Dit KB verwijst naar de deontologisch regels voor het bekendmaken van de beroeptstitel van arts door de beoefenaars van niet-conventionele praktijken. De Orde betreurt dat ze niet werd geraadpleegd over deze toepassing van haar eigen plichtenleer. Het tweede KB bevat een lijstje van handelingen die men niet mag uitvoeren als men geen arts is, bijvoorbeeld het geven van injecties. Ze vraagt zich af wat het nut daarvan is: de tekst kon gewoon naar KB 78 verwijzen.