...

De Orde dringt aan op een nauwgezette evaluatie van de beroepskwalificatie van artsen die hun opleiding genoten buiten de Europese Unie (en de Europese Economische Unie of EER). De beroepscompetenties die artsen in die landen door hun opleiding verwerven, lopen immers sterk uiteen. Maar de Orde vraagt ook aandacht voor de psychische en fysische geschiktheid van deze artsen, voor hun geschiktheid om in dit land het beroep uit te oefenen, en voor het gedrag van de arts voor hij naar België kwam.Het advies vermeld in het bijzonder dat:De taalkennis vernoemt de Orde naast de reglementaire context, maar het advies wijdt verder niet meer uit over het niveau daarvan of de manier om dat te toetsen.De Orde beveelt de minister van Volksgezondheid en Sociale Zaken overigens wel aan zich te inspireren op enkele buitenlandse tests: de Britse Professional and Linguistic Assessments Board (PLAB), de Nederlandse Algemene kennis- en vaardigheidstoets (AKV) en de Beroepsinhoudelijke toets', de Franse Epreuves de vérification des connaissances, enzovoort.De vraag van de minister ging over fellows: artsen die al enige specialistische training hebben gekregen maar het beroep nog niet autonoom mogen beoefenen. De Orde formuleert dan ook enkele opmerkingen over artsen die een deel van hun klinische opleiding in België krijgen - dat is binnen het kader van een overeenkomst. De Orde vindt dat dergelijke overeenkomsten niet op individuele basis moeten worden afgesloten, maar wel tussen de beide landen. De buitenlandse universiteit delegeert een deel van de opleiding aan een Belgische instelling, maar blijft verder verantwoordelijk voor het certificeren van de arts in opleiding.Over de taalkennis van deze artsen in opleiding rept het advies niet.