De 'gemiddelde persoon' in de geneeskunde stond jarenlang synoniem voor 'de blanke man'. Er zijn zeer zeker vele overeenkomsten, maar de verschillen tussen man en vrouw moeten absoluut meer bestudeerd worden. We delen ook 99% van ons DNA met chimpansees. En toch maakt net die 1% dat wij kunnen overleven in een stad en niet in de jungle, en vice versa.

De kwaliteit van de zorg die vrouwen krijgen, wordt sterk beïnvloed door het tekort aan kennis over de fysieke verschillen tussen mannen en vrouw. Toen ik voor arts studeerde, gold voor het merendeel van wat we leerden, dat het 'voor iedereen' van toepassing was: mannen en vrouwen. We werden wel geïnformeerd over de aanwezigheid van verschillende hormonen in een mannen- en vrouwenlichaam, maar zonder verdere uitleg over de werkelijke impact van die hormonen op andere mechanismen dan louter het voortplantingssysteem.

Ik vernam tot mijn verbazing dat in de meeste geneesmiddelenstudies nieuwe producten éérst getest worden op mannelijke cellen. Dat betekent dat geneesmiddelen die bij vrouwen hadden kunnen werken, bij voorbaat worden uitgesloten, omdat ze de testfase met mannelijke cellen niet doorstaan hebben.

Daar stopt de ongelijkheid niet. Na de testfase, volgen de klinische proeven. Lange tijd werden vrouwen uitgesloten van die proeven, onder het voorwendsel dat hun hormonen de resultaten zouden verstoren.

Tot mijn verbazing worden in de meeste geneesmiddelenstudies nieuwe producten éérst getest op mannelijke cellen

Sinds 1993 mogen vrouwen meedoen aan klinische proeven. Ze blijven echter ondervertegenwoordigd.

Bovendien worden de data van mannen en vrouwen niet apart geanalyseerd, wat ervoor zorgt dat vrouwen vaak een te hoge dosering krijgen voorgeschreven. Niet omwille van hun gewicht zoals misschien snel gedacht wordt, maar door een verschil in farmacokinetiek. Deze verschillen kunnen bij vrouwen leiden tot meer bijwerkingen, zonder dat dit gepaard gaat met het bereiken van het therapeutische doel. Het is dus niet zo dat het volstaat om een lagere dosis te geven.

Recent woonde ik een consensusvergadering rond migraine bij. Een invaliderende ziekte die drie keer meer vrouwen dan mannen treft. Desondanks houden de meeste internationale richtlijnen voor behandelingen geen rekening met dat genderverschil. Voor de voorgestelde behandelingen geldt: 'Wat goed is voor mannen, is ook goed voor vrouwen', of vrouwen nu meer getroffen worden door de ziekte, of niet.

Als artsen moeten we ons verdiepen in de fysiologische verschillen tussen mannen en vrouwen en hun impact op ziekte en behandeling. Steeds meer studies werken in die richting, maar een inhaalbeweging is nodig

Dat brengt me bij mijn volgende punt: de impliciete en expliciete vooroordelen in contacten tussen patiënten en zorgverleners. We kunnen de bestaande andronormativiteit niet negeren. De symptomen die een man ervaart worden gezien als de 'normale' symptomen, degene die een vrouw ervaart de 'abnormale'. Een goed voorbeeld is angina pectoris. De meest voorkomende symptomen bij vrouwen zijn helemaal atypisch in vergelijking met de gekende pijn in de borst bij mannen.

Uit een onderzoek naar chronische pijn bleek dat bij vrouwen vaker een psychologische dan een somatische oorzaak wordt gezocht. Als pijn het enige symptoom is en er geen oorzaak kan worden gevonden, zullen gezondheidswerkers die pijn van hun vrouwelijke patiënten ook vaker minimaliseren.

Als artsen moeten we ons verdiepen in de fysiologische verschillen tussen mannen en vrouwen en hun impact op ziekte en behandeling. Steeds meer studies werken in die richting, maar een inhaalbeweging is nodig.

Wat wij als gezondheidswerkers vandaag kunnen doen, is ons bewust zijn van de verschillen. We moeten erkennen dat wij zijn opgevoed met grote vooroordelen ten aanzien van vrouwen. We moeten ook erkennen dat we nog niet genoeg weten om hen met dezelfde kwaliteit te kunnen behandelen als mannen.

Een belangrijke eerste stap is de (vaak impliciete) vooroordelen die we hebben wanneer we een vrouw behandelen, aan de kant te schuiven. We moeten vrouwen serieus nemen en stilstaan bij hoe hun sekse een andere observatie én een andere aanpak van ons vraagt.

De 'gemiddelde persoon' in de geneeskunde stond jarenlang synoniem voor 'de blanke man'. Er zijn zeer zeker vele overeenkomsten, maar de verschillen tussen man en vrouw moeten absoluut meer bestudeerd worden. We delen ook 99% van ons DNA met chimpansees. En toch maakt net die 1% dat wij kunnen overleven in een stad en niet in de jungle, en vice versa. De kwaliteit van de zorg die vrouwen krijgen, wordt sterk beïnvloed door het tekort aan kennis over de fysieke verschillen tussen mannen en vrouw. Toen ik voor arts studeerde, gold voor het merendeel van wat we leerden, dat het 'voor iedereen' van toepassing was: mannen en vrouwen. We werden wel geïnformeerd over de aanwezigheid van verschillende hormonen in een mannen- en vrouwenlichaam, maar zonder verdere uitleg over de werkelijke impact van die hormonen op andere mechanismen dan louter het voortplantingssysteem.Ik vernam tot mijn verbazing dat in de meeste geneesmiddelenstudies nieuwe producten éérst getest worden op mannelijke cellen. Dat betekent dat geneesmiddelen die bij vrouwen hadden kunnen werken, bij voorbaat worden uitgesloten, omdat ze de testfase met mannelijke cellen niet doorstaan hebben.Daar stopt de ongelijkheid niet. Na de testfase, volgen de klinische proeven. Lange tijd werden vrouwen uitgesloten van die proeven, onder het voorwendsel dat hun hormonen de resultaten zouden verstoren.Sinds 1993 mogen vrouwen meedoen aan klinische proeven. Ze blijven echter ondervertegenwoordigd. Bovendien worden de data van mannen en vrouwen niet apart geanalyseerd, wat ervoor zorgt dat vrouwen vaak een te hoge dosering krijgen voorgeschreven. Niet omwille van hun gewicht zoals misschien snel gedacht wordt, maar door een verschil in farmacokinetiek. Deze verschillen kunnen bij vrouwen leiden tot meer bijwerkingen, zonder dat dit gepaard gaat met het bereiken van het therapeutische doel. Het is dus niet zo dat het volstaat om een lagere dosis te geven. Recent woonde ik een consensusvergadering rond migraine bij. Een invaliderende ziekte die drie keer meer vrouwen dan mannen treft. Desondanks houden de meeste internationale richtlijnen voor behandelingen geen rekening met dat genderverschil. Voor de voorgestelde behandelingen geldt: 'Wat goed is voor mannen, is ook goed voor vrouwen', of vrouwen nu meer getroffen worden door de ziekte, of niet.Dat brengt me bij mijn volgende punt: de impliciete en expliciete vooroordelen in contacten tussen patiënten en zorgverleners. We kunnen de bestaande andronormativiteit niet negeren. De symptomen die een man ervaart worden gezien als de 'normale' symptomen, degene die een vrouw ervaart de 'abnormale'. Een goed voorbeeld is angina pectoris. De meest voorkomende symptomen bij vrouwen zijn helemaal atypisch in vergelijking met de gekende pijn in de borst bij mannen. Uit een onderzoek naar chronische pijn bleek dat bij vrouwen vaker een psychologische dan een somatische oorzaak wordt gezocht. Als pijn het enige symptoom is en er geen oorzaak kan worden gevonden, zullen gezondheidswerkers die pijn van hun vrouwelijke patiënten ook vaker minimaliseren. Als artsen moeten we ons verdiepen in de fysiologische verschillen tussen mannen en vrouwen en hun impact op ziekte en behandeling. Steeds meer studies werken in die richting, maar een inhaalbeweging is nodig.Wat wij als gezondheidswerkers vandaag kunnen doen, is ons bewust zijn van de verschillen. We moeten erkennen dat wij zijn opgevoed met grote vooroordelen ten aanzien van vrouwen. We moeten ook erkennen dat we nog niet genoeg weten om hen met dezelfde kwaliteit te kunnen behandelen als mannen. Een belangrijke eerste stap is de (vaak impliciete) vooroordelen die we hebben wanneer we een vrouw behandelen, aan de kant te schuiven. We moeten vrouwen serieus nemen en stilstaan bij hoe hun sekse een andere observatie én een andere aanpak van ons vraagt.