...

Artsenkrant sprak met prof. dr. Elske Vrieze (psychiater en supervisor van de dagkliniek op campus Gasthuisberg), die ervan overtuigd is dat deze behandelvorm de toekomst is. De groeiende wachtlijst toont alvast de nood aan soortgelijke programma's. Het programma van drie dagen per week is beschikbaar voor jongeren bij wie ambulante therapie ontoereikend bleek, maar die medisch geen te intensieve opvolging vereisen (BMI ?14). Het is een laagdrempeliger alternatief voor een opname of kan fungeren als tussenstap om de residentiële opname in te korten. Het pluspunt van de deeltijdse dagkliniek is dat het de jongere niet volledig weghaalt uit de leefomgeving. "Die inbedding van de sociale contacten met leeftijdsgenoten en het dagdagelijkse leven, thuis en op school, is cruciaal voor de identiteitsvorming van de adolescent - iets wat bij volwassen patiënten al stabieler of sterker is", aldus prof. Vrieze. "De behandeling en thuissituatie lopen parallel en versterken elkaar." Het deeltijdse aspect zorgt dus voor een minder zware impact op het algemeen en sociaal functioneren van de jongere. In het geval van eetproblemen is méér of intensievere zorg niet altijd beter. Het betrekken van de rechtstreekse omgeving is net fundamenteel om stappen te zetten in het genezingsproces. Het gezin krijgt dan ook een grote plaats binnen dit behandeltraject, niet alleen door de momenten thuis, maar ook via de individuele familiegesprekken en ontmoetingen op de afdeling. "Ouders, broers en zussen worden actief betrokken en krijgen zo de rol van medestanders in het gevecht tegen de eetstoornis. We reiken concrete tools aan om op de beste manier samen te werken, te communiceren en de jongere te ondersteunen en ze vinden steun en tips bij andere families," zegt professor Vrieze. "Daarnaast stimuleren we de jongeren om hun hulpnetwerk zo groot mogelijk te maken en ook vrienden in te lichten. Die kunnen ze als extra hulplijn inschakelen op momenten dat ze zich niet goed voelen. Het zijn allemaal handvatten voor de patiënt om krachtiger in zijn of haar herstel te staan." Om zich specifiek te richten op deze jongerengroep, die ergens tussen kind en volwassene in zweeft, werd in het deeltijds dagprogramma bewust gekozen voor een krachtige combinatie van Multi-Family Therapy (2) (de behandelmethode bij uitstek voor kinderen en jongeren met een eetstoornis) en individuele therapie en groepstherapie (de typische aanpak bij volwassen anorexia- en boulimia-nervosapatiënten). "Jongeren hebben een iets impulsievere geest dan volwassenen en soms is een creatieve aanpak nodig. Het kan er niet continu heel intens aan toe gaan, we moeten tijdig rustmomentjes inbouwen", voegt de psychiater toe. Ook de ziekenhuisschool wordt wekelijks ingezet bij de adolescenten: die staat in nauwe connectie met de thuisschool om te kijken waar men eventuele achterstanden kan bijspijkeren of educatieve stappen kan zetten. Een multidisciplinaire behandelgroep begeleidt de dagwerking. Het gaat om een klein team van twee psychologen, een speciaal opgeleide verpleegkundige, een psychomotorische therapeut, een voedingsdeskundige, een psychiater in opleiding en professor Vrieze als supervisor. Er is een vaste dagindeling, wat heel helpend is voor patiënten met eetproblemen. "De weeg- en eetmomenten gebeuren op vaste tijdstippen en ook de andere activiteiten hebben een duidelijk rooster en een voorspelbaar karakter, met inhoudelijke verschillen naargelang de dag van de week", vertelt prof. Vrieze. De psychologen werken rond thema's als perfectionisme, het reguleren van negatieve emoties en de intrinsieke motivatie om te genezen. Ook zet men in op non-verbale, psychomotorische therapie, die de problematiek aanpakt vanuit de beweging en beleving van het lichaam. Gedurende het hele traject wordt hard gewerkt aan het zoeken naar motivatie. Patiënten staan vaak zeer ambivalent tegenover hun behandeling, want eetstoornissymptomen kunnen een gevoel van rust en controle brengen. Zelf willen genezen is echter essentieel voor een duurzaam herstel. Het traject omvat twee behandelfasen: wanneer de patiënt vooruitgang boekt, is ook meer flexibiliteit in de maaltijden mogelijk. In een eerste fase wordt met een vaste menu en versterkte maaltijden gewerkt, nadien krijgt de jongere vrijheid in de keuze van menu en tussendoortjes. Bepaalde streefdoelen rond gewichtsherstel, symptoomvermindering en compensatiegedrag worden met de jongere besproken en om de zes weken geëvalueerd. "Vaak kunnen we hier objectieve, positieve stappen bekrachtigen. Maar het is ook belangrijk om op tijd aan de bel te trekken als het toch de verkeerde kant uitgaat."Wanneer je als arts een eetstoornis vermoedt, is het belangrijk om het onderwerp aan te snijden en de symptomen bespreekbaar te maken. Bij minderjarigen is het belangrijk om de ouders mee uit te nodigen. Volgens prof. Vrieze moet de focus naar twee zaken gaan: de motivatiefase en de ernstinschatting. Motiverend werken houdt in dat je aftoetst in welke motivationele fase de patiënt zich bevindt (ontkent of minimaliseert die het gestoord eetgedrag of is er al ziekte-inzicht?) en dat je jezelf als arts op ditzelfde niveau plaatst. Zo kan je stappen zetten naar een volgende fase en richting behandeling. De ernst inschatten gebeurt via een bloedafname met ionogram en een aantal parameters, maar ook door de motivatiefase, de duur van het ziektebeeld en de sociale omkadering te evalueren. Je moet de patiënt ook durven te wegen, ook al is het moeilijk. Bij diagnostische twijfel is er Eetexpert.be - je vindt er een screeningsvragenlijst voor de eerste lijn (SCOFF en ESP) en een verwijstool voor gespecialiseerde zorg bij eet- en gewichtsproblemen. "De huisarts helpt beslissen of een poliklinische verwijzing naar een psycholoog en voedingsdeskundige volstaat, dan wel meteen intensievere medische zorg nodig is. Wie zich zorgen maakt tijdens het ambulant traject, kan ook ons contacteren."