...

Vandaag verschijnen in het Staatsblad en op de website van het Riziv de indicatoren voor statines en PPI's. Deze indicatoren werden uitgewerkt door het Comité voor de Evaluatie van de Medische Praktijk inzake geneesmiddelen om eventuele overconsumptie op het spoor te komen.De uitwerking van de indicatoren past in de procedure voor de a posteriori controle van geneesmiddelen in hoofdstuk II. De indicatoren zijn, zoals vereist, gebaseerd op de aanbevelingen van de 'tripartite'* na goedkeuring daarvan door de Commissie Tegemoetkoming Geneesmiddelen.De indicatoren maken gebruik van gegevens die per voorschrijver in Farmanet beschikbaar zijn - de 'profielen' dus. Een probleem hierbij is dat deze databank geen gegevens bevat over de indicaties waarvoor een geneesmiddel aan de patiënt wordt voorgeschreven.StatinesVoor de statines gelden twee indicatoren. Een ervan gaat na of statines vooral worden voorgeschreven aan hoogrisicopatiënten - dat zijn volgens de aanbeveling vooral patiënten met diabetes of een cardiovasculaire aandoening. De andere gaat na of er goedkoop wordt voorgeschreven.Om na gaan of statines vooral worden voorgeschreven aan de hoogrisicopatiënten gaat men in Farmanet na welke andere geneesmiddelen een patiënt die statines neemt, ook krijgt. Krijgt een patiënt tevens geneesmiddelen die wijzen op de aanwezigheid van diabetes of een cardiovasculaire aandoening?Een patiënt die 180 of meer 'daily defined doses' werd voorgeschreven, krijgt veel statines, een patiënt met minder DDD's krijgt er weinig. De verhouding tussen patiënten die veel of weinig statines worden voorgeschreven, en die ook insuline of orale antidiabetica worden voorgeschreven, bepaalt de score DIAB. De verhouding tussen patiënten die veel of weinig statines krijgen en ook een ander cardiovasculair geneesmiddel (ATC-code C), bepaalt de score CARD. De score DICA ten slotte geldt voor patiënten die zowel een code C-geneesmiddel krijgen als een middel tegen diabetes. In de verhouding voor de scores worden ook telkens de patiënten meegenomen die veel of weinig statines krijgen maar geen van de andere genoemde middelen. Deze drie scores tezamen geven de eerste indicator.De tweede indicator voor statines gaat na of de arts bij voorkeur de behandeling start met een van de goedkope geneesmiddelen. Het aantal keren dat een arts simvastatine of pravastatine voorschrijft aan een patiënt die voor het eerst met statines behandeld wordt, wordt vergeleken met het aantal keren dat hij een statinebehandeling start in het algemeen.PPIDe indicatoren voor protonpompinhibitoren (PPI) - ook hier zijn het er twee - zijn wat eenvoudiger. De eerste indicator is de 'prevalentie' van een PPI-voorschrift: hoeveel patiënten aan wie een arts minstens een geneesmiddel voorschrijft krijgen ook een PPI-voorschrift? Een te hoge PPI-prevalentie wijst er misschien op dat de arts te gemakkelijk een PPI voorschrijft - tegen de aanbevelingen in bijvoorbeeld ook aan patiënten met dyspepsie maar zonder refluxsymptomen.De tweede indicator voor PPI moet een maat zijn voor de gemiddelde behandelingsduur. De aanbeveling is om na te gaan of de dosering van PPI na enige tijd niet kan worden verminderd, en of de behandeling niet kan worden stopgezet. De indicator geeft de verhouding weer tussen het aantal DDD voor PPI die een arts voorschrijft en het aantal patiënten dat van die arts een PPI krijgt.Nu de indicatoren bekend zijn, moet de Dienst voor Geneeskundige Evaluatie en Controle de afkapwaarden nog bepalen. Dat doet ze aan de hand van de gemeten scores. Huisartsen die boven de afkapwaarde zitten, kunnen om uitleg gevraagd worden en lopen het risico om gedurende een periode van zes maanden onder monitoring geplaatst te worden. Artsen die niet minstens 20 voorschriften afleverden voor statines dan wel PPI, zullen niet gecontroleerd worden voor dat middel.