Op een beperkte uitzondering na bestaan er in België geen wettelijke bepalingen in verband met de kennis van en/of het gebruik van het Nederlands (of één van de andere landstalen) door een arts in de relatie met een patiënt. Met andere woorden: het taalgebruik door artsen kan niet worden geregeld.
...
Eind de jaren zeventig van de vorige eeuw werd de Europese richtlijn over de vrije vestiging van artsen uit andere lidstaten van de Europese Unie in Belgische wetgeving omgezet. Toen stelde men voor om ook het gebruik van een van de landstalen verplicht te maken. Volgens de Raad van State kon dat echter niet: 'hoe wenselijk en redelijk het ook is dat de arts de taal van zijn patiënt spreekt, de grondwet laat het regelen van het gebruik van de in België gesproken talen slechts toe voor handelingen van het openbaar gezag en voor gerechtszaken'.[1] De relatie tussen arts en patiënt valt daar uiteraard niet onder.Maar de Raad van State erkende dat taalgebruik en taalkennis niet hetzelfde is. In een advies over een ontwerp-KB met onderrichtingen voor apothekers aanvaardde de Raad dat voorwaarden inzake taalkennis kunnen worden gesteld aan apothekers. Ze moeten helder met het publiek kunnen communiceren. Die voorwaarden evenwel alleen opleggen aan apothekers kan niet omwille van het discriminatieverbod. Ze zouden dus moeten gelden voor iedere gezondheidszorgbeoefenaar. Bovendien is enkel de wetgever bevoegd om die verplichting op te leggen, niet de koning. In het uiteindelijke KB met onderrichtingen voor apothekers (21 januari 2009) is van taalkennis geen sprake meer. De Wet betreffende de Uitoefening van de Gezondheidszorgberoepen (WUG) bevat op een zeer beperkte uitzondering na (zie verder) geen enkele bepaling in verband met de taalkennis van artsen. En vreemd genoeg is dat ook zo in de veel recentere Zorgkwaliteitswet. Toen die wet in het parlement werd besproken, lag er ook een wetsvoorstel op tafel dat de kennis van de taal van het taalgebied verplicht stelde voor artsen afkomstig uit een EU-lidstaat. Maar dat was volgens de toenmalige minister van volksgezondheid in strijd met de grondwet. Artikel 114 van de WUG bepaalt dat de migrant wiens beroepskwalificaties in België werden erkend of de dienstverrichter die in België werd toegelaten voldoende Nederlands, Frans of Duits moet kennen om (onder meer) het beroep van arts in België te kunnen uitoefenen. Een migrant is een EU-onderdaan die zich in België vestigt; een dienstverrichter is een EU-onderdaan die diensten in België verricht maar hij blijft gevestigd in een andere lidstaat. Hoewel het Europees recht dat wel toelaat is er van enige controle op deze taalkennis geen sprake in deze bepalingPatiënten hebben nochtans het recht te worden behandeld in een taal die ze kennen. Enkele jaren geleden werd België zelfs veroordeeld wegens schending van artikel 3 van het Europees Mensenrechtenverdrag. Dat verbiedt onmenselijke handelingen.Een psychiatrische patiënt beklaagde zich erover dat hij niet was behandeld omdat de medische staf en hijzelf onmogelijk met elkaar konden communiceren. Volgens het Europees Hof voor de rechten van de mens was die taalbarrière de enige reden waarom hij geen toegang had kunnen krijgen tot de normaal beschikbare behandelingen. Bijgevolg was de Belgische overheid in gebreke gebleven om de gezondheidsproblemen van de patiënt te behandelen. En dus was artikel 3 geschonden.[2] Hoog tijd dus dat de wetgever de taalkennis van artsen regelt én controleert.[1] Zie voor details H.Nys, Gezondheidszorgberoepen, Wolters Kluwer, 2020, 667-680[2] Arrest Rooman van 31 januari 2019