Regels al dan niet opleggen heeft een invloed op het alcoholgebruik van adolescenten. Hou daarbij in gedachten dat genetisch vatbare jongeren bij afwezigheid van regels makkelijker kunnen ontsporen. Terug naar de oude stempel waar nauwelijks iets kon of mocht, hoeft ook niet, maar wat meer strengheid kan wel degelijk een verschil maken in de ontwikkeling van het drankgebruik.
...
Regels al dan niet opleggen heeft een invloed op het alcoholgebruik van adolescenten. Hou daarbij in gedachten dat genetisch vatbare jongeren bij afwezigheid van regels makkelijker kunnen ontsporen. Terug naar de oude stempel waar nauwelijks iets kon of mocht, hoeft ook niet, maar wat meer strengheid kan wel degelijk een verschil maken in de ontwikkeling van het drankgebruik. Dat blijkt uit het proefschrift van neuropsycholoog Carmen van der Zwaluw (Radboud Universiteit te Nijmegen) die bekeek waarom jongeren gaan drinken en waarom sommigen meer alcohol gebruiken dan anderen.Jongeren in Nederland slaan gemiddeld rond hun twaalfde jaar voor het eerst aan het experimenteren met alcohol. Op 16-jarige leeftijd hebben ze de gewoonte al stevig te pakken en doet 77% regelmatig aan binge-drinken en het zogenaamde comazuipen. Bij binge-drinken gaan meer dan vijf glazen alcohol op één avond door de keel en bij comazuipen is dat dikwijls nog vele malen meer. De bedoeling van dat laatste is om heel erg dronken te worden of zelfs het bewustzijn te verliezen. Het is een tendens die tegenwoordig steeds meer voorkomt, ook onder Belgische jongeren.Overmatig drinken sleept een lijstje negatieve gevolgen achter zich aan. Zo verhoogt het het risico op verkeersongelukken, angst- en depressiestoornissen en het krijgen van verschillende vormen van kanker. Bij adolescenten kan het mogelijk de ontwikkeling van de hersenen en het cognitief functioneren verstoren. De meeste jongeren gaan gelukkig bewust om met de verleidingen van alcohol, maar een subgroep drinkt meer en vaker dan de gemiddelde adolescent. Zij hebben een grotere kans op alcoholmisbruik en -verslaving op latere leeftijd, wat het belangrijk maakt om na te gaan waarom zij meer drinken dan anderen. En daar zijn een aantal redenen voor die allemaal samen of elk apart een steentje kunnen bijdragen aan het alcoholgebruik of -misbruik. Omgeving doet drinken De sociale omgeving speelt een grote rol, dat vraagt alvast weinig verduidelijking. Van der Zwaluw stelde daarbij vast dat problematisch alcoholdrinkende ouders een slecht voorbeeld zijn voor jongere adolescenten (tot 15 jaar) die erdoor meer drinken. Het opleggen van meer regels en het controleren van het drinkgedrag countert daarentegen het jeugdig alcoholgebruik dat erdoor afneemt. Van der Zwaluws resultaten laten ook zien dat het drankgebruik bij jongeren veel lijkt op dat van de partner en dat niet zozeer omdat de ene het drinkgedrag overneemt van de ander. Maar wel omdat zowel jongens als meisjes, en vooral dan de meisjes, hun nieuwe partner voor een stuk selecteren op basis van zijn of haar alcoholgebruik. Dat soort gedrag verhoogt immers de juiste 'match' tussen individuen en komt ook voor bij volwassenen waar het de gelijkenissen tussen geliefden vergroot.Genetische kwetsbaarheid Naast de sociale component neemt de genetische gevoeligheid ook een oorzakelijk deel voor zich. Dat werd al eerder te berde gebracht daar alcoholmisbruik vaak voorkomt binnen families. Toch kon de auteur geen eenduidig resultaat optekenen waarin het dragen van bepaalde risicovarianten in het OPRM1-gen van het opioïde-systeem de kans op alcoholverslaving verhoogde. Wel blijkt het dragen van een risico-allel in het dopaminetransporter-gen, zijnde SLC6A3/DAT1, te zorgen voor meer episodes van hevige afkickverschijnselen zoals delirium tremens bij alcoholafhankelijke dragers vergeleken met niet-dragers van het risico-allel die eveneens verslaafd zijn. Ook zou een polymorfisme in het serotoninetransporter-gen (SLC6A4/SERT) een sterkere toename in alcoholgebruik over een langere periode kunnen stimuleren dan bij jongeren zonder het allel. Maar deze beide vaststellingen moeten nog verder worden bevestigd. Omgeving werkt in op genen Ten slotte bekeek de auteur ook enkele gen-omgevingsinteracties, ditmaal met het dopamine-receptorgen. Het is niet vreemd dat wordt gezocht in het dopaminesysteem. Dat wordt immers dikwijls bestudeerd in het kader van middelengebruik, net als het serotoninesysteem, daar beiden zo'n belangrijke rol spelen in de roesbeleving. Een veranderde roesbeleving kan uiteraard een risico zijn voor verslaving. Van der Zwaluw zag dat jongeren met een risico-allel in het dopamine-D2-receptorgen (DRD2), en wel Taq1A, gemiddeld meer alcohol gebruiken, maar enkel als hun ouders weinig regels hanteren wat betreft het alcoholgebruik. De auteur vond trouwens een bevestiging van dit resultaat in een bijkomend onderzoek bij 200 Nederlandse jongeren. Het risico-allel zou voorkomen bij ongeveer een derde van de blanke populatie.Verder stelde de auteur vast dat vrienden weliswaar elkaars drankgebruik beïnvloeden, en dan vooral het drinkgedrag van de beste vriend zou veel navolging vinden, maar dat is niet te wijten aan interacties met een risico-allel in het DRD4-gen. Ten slotte vermeldt het onderzoek nog dat mensen die drinken om met negatieve emoties om te kunnen gaan (copingdrinken), vaker binge-drinken of alcoholgerelateerde problemen ontwikkelen. Dat verband blijkt trouwens het sterkst bij mensen met de DRD2/Taq1A-variant. Andere focus De auteur besluit uit haar onderzoek dat primaire preventie-initiatieven zich meer op de ouders en hun invloed op het drankgebruik van hun kinderen dienen te richten. Idealiter op een moment voordat de jongere begint met drinken. Welke precieze oorzakelijke er uiteindelijk voor zorgen dat iemand een probleemdrinker wordt, is daarbij niet altijd duidelijk. Vast staat wel dat een genetische factor het risico verhoogt, maar geen excuus is om voorbestemdheid in te roepen als verklarende factor voor probleemgedrag. De genetische component kan in de toekomst wel helpen bij geneeskundige interventies bij alcoholmisbruik.