De voorstad van Palma de Mallorca baadt in schaduwvrij licht, gefilterd door een hemel van matglas. Langs de promenade zwiepen de palmen heen-en-weer en het handvol jongens dat zich op het strand van Can Pastilla waagt, ziet zijn bal door de stormwind meegevoerd. Om de twee minuten wordt het rumoer beneden overstemd door een jet van Eurowings, Ryanair of Air Europa. "Die gaat naar Keulen. Naar Birmingham. Naar Ibiza": als Silver member kan Jan Bosmans vanaf zijn balkon de opstijgende jets volgen op FlightRadar24. De columnist en voormalige radioloog ziet er gepijnigd uit.
"In januari is bij mij een motorische neuropathie gediagnosticeerd, die progressief lijkt maar waarvan de oorsprong onduidelijk blijft. Bovendien ben ik gisteren in een ondergrondse garage over een betonblok gestruikeld en heb ik mijn linkerknie erg bezeerd. Wandelen zit er de eerste dagen niet in. Erg vervelend voor Frieda, maar ik kan mijn persoonlijke lockdown goed gebruiken, om de eerste aflevering van deze nieuwe interviewreeks te schrijven bijvoorbeeld. Hoofdredacteur Geert Verrijken vond dat ik maar met mezelf moest beginnen."
...
Waarom deze interviewserie met jou beginnen?Ik zou het niet weten! In de vijfenzestig jaar dat ik op deze planeet heb rondgelopen, ben ik meer waarnemer geweest dan inspirator of hervormer. Door mijn leeftijd - ik was dertien in '68 - zat ik steevast in de achterhoede wanneer de samenleving door elkaar werd geschud. Wel heb ik het geluk gehad bevriend te zijn met een aantal mannen en vrouwen die in tijden van verandering echt het verschil hebben gemaakt. Hoe ben je geworden wie je nu bent? In navolging van mijn oom, de betreurde ABN-promotor Fons Fraeters, ging ik in '67 naar het Klein Seminarie in Hoogstraten. Zjef Vanuytsel, journalist Guy Tegenbos, Bert Anciaux, later ook theatermaker Ivo Van Hove, die legden er hetzelfde parcours af. De eerste drie jaar in het internaat was ik doodongelukkig. Je werd er tussen twaalfhonderd anderen gegooid met je familienaam als enige identiteit. De koffie stonk naar kamfer en aan het verplichte voetballen tijdens de speeltijd had ik een gruwelijke hekel. Bij het volwassen worden keerde alles, we ontwikkelden een identiteit. Dat viel ook de leraren op, die zowaar onze voornaam ontdekten. Van grote invloed op hoe wij de wereld zagen was de bevrijdingstheologie, die in de vroege jaren zeventig haar hoogtepunt kende. Achteraf bekeken was onze houding vaak redeloos opstandig, dat bracht ons geregeld in conflict met de welmenende katholieke directie. Op een subtiele manier nam die later wraak: leraren die te zeer met de leerlingen hadden gesympathiseerd, vlogen eruit; en de leraar-hagiograaf die ooit 150 jaar geschiedenis van ' het Pastoorsfabriekske' zou beschrijven, liet die jaren in zijn boek onvermeld, net als het thema pedofilie trouwens. In '73 zat de Latijn-Wiskunde erop. Wat gebeurde er daarna?In oktober ging ik naar de Rijksuniversiteit Gent. Vanuit mijn oude school werd daarop met onbegrip gereageerd: geneeskunde studeerde je toch in Leuven!? Al snel ontdekte ik hoezeer mijn voorgeschiedenis mij gevormd en gekneed had, en hoe weinig ik voorbereid was op de echte wereld. Dat uitte zich onder andere in mijn onvermogen om een normaal gesprek met meisjes te hebben - ' een vreemde diersoort in Bosmans' bestaan', om Jan De Wilde te parafraseren. Je voorgeschiedenis zorgde nog voor andere verrassingen, geloof ik?En of! Tijdens de eerste vergadering van de VGK - de Vlaamse Geneeskundige Kring - leerde ik tot mijn verbijstering dat niet alle studenten progressief waren! Zoals in het Britse Lagerhuis, waar de conservatieven rechts zaten en de socialisten links, vormden zich ook in de auditoria twee blokken: de ' bourgeoisie', zo dicht mogelijk bij de professor, de ' bohémiens' in het achterste blok. Echte strevers kwamen al een uur vóór de les hun boekentas op de eerste rij leggen, kwestie van toch maar zo dicht mogelijk bij de prof te zitten. Wat een verschil met tegenwoordig: als je de studenten niet sommeert om naar voren te komen, dan zit er niemand in de voorste helft van de zaal! Volgens sommige docenten zijn het angsthazen geworden, als de dood om voor dom te worden versleten als ze een vraag stellen of een opmerking maken. Ook gaat het geroezemoes de hele les lang door, wat vooral gênant is wanneer je een gastspreker hebt uitgenodigd. En dat iedereen op zijn portable zit te tikken, is dodelijk voor het contact tussen studenten en docent. Vanaf je tweede jaar in Gent werd je actiever?Zo is het! Op een dag deelde een artsenbezoeker bij de uitgang van de zaal een boekje uit, ' De gids ... voor medische studies'. Daarin stond zoveel conformistische onzin dat ik er een pamflet over schreef en dat 'ad valvas' ophing. Zo kwam ik in contact met Jan De Maeseneer, die een vriend voor het leven werd. Binnen de socio-medische werkgroep Mordicus zouden we de rest van onze opleiding lang proberen onze medestudenten bewust te maken van hun sociale en politieke verantwoordelijkheid. In de grote wereld buiten de universiteit vonden intussen schokkende gebeurtenissen plaats. De bloedige machtsgreep van Pinochet in Chili; de kolonels in Griekenland; de Portugese Anjerrevolutie. We volgden het nieuws van dag tot dag en gingen niet zelden de straat op om onze betrokkenheid te tonen. Dat activisme heb ik tussen '73 en '78 sterk zien verminderen; en toen ik omwille van het interessantere curriculum verhuisde naar de jonge universiteit van Antwerpen, trof ik daar geen enkele vorm van politieke interesse aan! Na je studie koos je voor een opleiding tot radioloog?Niet meteen. Ik had geneeskunde gestudeerd uit belangstelling voor de wetenschap erachter, waardoor ik me na het behalen van het diploma wat verloren voelde binnen de klinische werkelijkheid van het beroep. Ik werkte een paar jaar samen met mijn vrouw Frieda, die ik had leren kennen als hulpje bij het Rode Kruis en die in een volksbuurt in Antwerpen een huisartspraktijk begonnen was. Na een jaar als productmanager medische systemen in een kwakkelend computerbedrijf, kon ik dankzij wijlen professor Arthur De Schepper beginnen aan de opleiding tot radioloog. Het valt op dat je vroegere collega's vaak met een glimlach verwijzen naar jullie tijd als assistent.Het waren de laatste jaren van de klassieke radiologie: een maag of een colon in dubbel contrast, een IVP met tomo's, CT-reconstructies waar de computer een nacht lang op moest rekenen... geen enkele jonge assistent zou dat vandaag nog herkennen. Maar ook de sfeer op de afdeling lijkt nu legendarisch. Tussen het werk door bedachten we grappen, waarbij we niet alleen elkaar in het hemdje trachtten te zetten, maar ook onze opleiders en zelfs het diensthoofd! In sketches op het nieuwjaarsfeest werd dat extra aangedikt, terwijl professor De Schepper zuinigjes maar ook een beetje trots meelachte. Enkelen van ons volgden een opleiding tot piloot en zo gebeurde het niet zelden dat we tussen het ochtend- en het middagprogramma een paar rondjes gingen vliegen in Deurne. Als er iets is dat in de vakopleiding verloren is gegaan, dan is het wel de vrolijke onbezorgdheid en het gebrek aan ontzag voor meerderen waar ons leven toen door werd gekenmerkt. En na je opleiding?Als assistent werd ik vooral geboeid door echografie. Dat je in realtime iemand kon onderzoeken en tegelijk ook met die patiënt praten, dat vond ik geweldig! In de privépraktijk waar ik later aan de slag ging, kwam dat goed van pas. Naast het werk als radioloog schreef ik toen al op onregelmatige basis artikelen over milieuvraagstukken. Zo kwam ik in de kijker van de hoofdredacteur van het weekblad De Huisarts. Nadat ik wegens een ernstig conflict met de eigenaar van de radiologiepraktijk daar opgestapt was en besloten had een rustpauze in te lassen, overtuigde hij mij om deeltijds te werken voor zijn blad. Het zou daarna erg snel gaan - té snel wellicht. Enkele maanden later stapten we samen over naar Artsenkrant, nog eens drie maanden later werd ik daar benoemd tot hoofdredacteur. Te snel, zeg ik, want mijn gebrek aan ervaring in de sector was een serieuze handicap en een bron van frustratie voor mijn medewerkers. Hoe kijk je terug op die periode?Medio de jaren '90 waren we verwikkeld in een bitse concurrentieslag met De Huisarts. Het had allemaal te maken met het leesbereik en met de aantrekkingskracht voor adverteerders die daarvan afhing. We waren journalisten op speed! Via spraakmakende thema's, die niet zelden een beetje gezocht waren, probeerden we de klassieke media te bespelen. Geen groter genot dan wanneer het ochtendnieuws op de radio begon met "... meldt de Artsenkrant"! Ik spiegelde mij aan het weekblad Humo en bedacht voorpagina's met een ironische inslag. Mijn opvolger zou daar in '95 komaf mee maken en een serieuzere toer à la Knack op gaan. In de loop der jaren heb ik gewerkt voor diverse bladen voor huisartsen en specialisten. Ik leerde de media kennen, maar ook hoe de farmaceutische industrie in elkaar zit. Omdat de medische pers in die tijd vrijwel uitsluitend van geneesmiddelenreclame leefde, waren die werelden erg met elkaar verweven. Bovendien was het begrip 'redactionele vrijheid' behoorlijk relatief wanneer de commerciële belangen van de uitgeverij in het gedrang leken.Zoveel jaar later ligt dat gelukkig anders. Niet alleen wordt er veel minder reclame gemaakt voor medicamenten, waardoor driekwart van de tijdschriften heeft opgehouden te bestaan, het aanboren van betaalde abonnementen en andere nieuwe bronnen van inkomsten heeft de vrijheid van de redacties aanzienlijk verhoogd. En toch ben je terug in de radiologie terechtgekomen?Mijn dubbele achtergrond van radioloog en communicator bracht mijn vroegere supervisor Arthur De Schepper er in 2002 toe om mij te vragen een audit te doen van de radioverslagen in het UZ Antwerpen. Die studie groeide uit tot een doctoraat onder zijn opvolger, professor Paul Parizel. Na al die jaren had ik het gevoel dat ik het wel gezien had in de medische pers. Bovendien vonden de collega's-radiologen dat ik als relatieve buitenstaander de finesses van hun werk niet meer begreep. Paul bood me de kans om onder zijn toezicht terug te keren naar het klinische werk. Mijn onderzoek naar de structuur en de inhoud van het radiologieverslag trok intussen de aandacht van het selectieve clubje wereldwijd dat die passie deelde. Het centrale onderdeel van mijn research werd geaccepteerd door Radiology. Dat iemand van hen het hoogst gequoteerde tijdschrift in die tak van de geneeskunde haalde, was voor het UZA een primeur! Het vormde de aanzet voor een reeks voordrachten in binnen- en buitenland, en voor het lidmaatschap van commissies voor gestructureerde verslaglegging van zowel de Europese als de Noord-Amerikaanse vereniging voor radiologie. In 2010 ben je verkast naar Gent. Hoe kwam dat?Terwijl ik nog actief was in het UZA, liet professor Philippe Duyck van het UZ Gent me weten dat hij iemand zocht die beslagen was in de communicatie en de echografie. De laatste tien jaar van mijn beroepsleven zou ik uiteindelijk doorbrengen in Gent. Daarvan combineerde ik zes jaar lang het klinische werk op Echografie met een opdracht als gastprofessor aan de UGent. Werken met patiënten vond ik zalig, ik stak er heel veel van op. Als echografist kom je in contact met de meest diverse soorten pathologie. ' De huisarts van het UZ', zo voelde ik me soms. Ik vond het ook heerlijk om als mentor enthousiaste jonge mensen te begeleiden van het eerste tot het laatste jaar van hun studie! Voor een radioloog had ik ongetwijfeld een behoorlijk atypisch profiel. Ik was lid van de stuurgroep Studium generale. We organiseerden avondlessen die de studenten geneeskunde in contact brachten met ' humanities': toneel, literatuur, geschiedenis, sociale kwesties... kortom, de rijkdom van de wereld buiten de zuivere medische praktijk die hoe dan ook van invloed is op het professionele handelen. Gestructureerde verslaglegging bleef een stokpaardje, maar de communicatie tussen radiologen en patiënten groeide vanuit mijn klinisch werk uit tot een nieuwe passie. De publicatie van een grootschalig onderzoek naar de kennis van patiënten over de rol van de radioloog leverde de aanzet tot een nieuwe reeks voordrachten. En nu?Op 1 augustus 2020 werd ik als ambtenaar de lege 'op rust gesteld', zoals dat heet. Mijn allerlaatste patiënt was een jonge vrouw die kort daarop als arts zou afstuderen. Zo was de cirkel rond. Omwille van de coronacrisis gebeurde mijn afscheid in alle stilte. We zijn nu een klein jaar verder. Mijn werk als gastprofessor is overgenomen door mijn vriend Erik Ranschaert, een wereldautoriteit is inzake artificiële intelligentie. Ik heb me opnieuw op mijn oude passie gestort, het schrijven. Eindelijk heb ik tijd om het een en ander te overwegen. Een inzicht dat ik heb verworven, is dat weinig dingen zo moeilijk zijn als iemand overtuigen om uit zijn cocon te komen, om zijn manier van werken te veranderen. Een andere conclusie is dat mensen datgene waarvan ze anderen proberen te overtuigen, vaak zelf niet in de praktijk brengen - of kúnnen brengen. Heb je nog een boodschap voor je ex-collega's in het ziekenhuis en aan de universiteit? Op zijn Hollands had ik aan de stellingen bij mijn proefschrift een 'kolderstelling' toegevoegd: ' Vakidioten redden andermans leven, maar verliezen dat van zichzelf'. Het klinkt denigrerender dan het bedoeld is. Superspecialisatie zorgt ervoor dat de geneeskunde onwaarschijnlijk veel vooruitgang boekt, maar evenzeer moet je afstand kunnen nemen. Echte 'topdokters' kunnen dat vaak, ze excelleren niet alleen in hun beroep, maar vaak ook in wat ze daarbuiten ondernemen. Ik zou zeggen: hoezeer je vak je ook in beslag neemt, blijf met open ogen volgen wat de grote wereld daarbuiten te bieden heeft! Ook zou ik jonge mensen minder sturen en meer laten aanmodderen. In vergelijking met onze tijd is de geneeskundeopleiding er lichtjaren op vooruitgegaan, we maken veel betere dokters dan we zelf ooit waren, maar dat heeft een prijs. Mijn generatie leefde voor een stuk op straat, en 's avonds bij elkaar op kot of in de bioscoop. Studeren, dat was iets voor mei en juni. De keerzijde van het briljante hedendaagse curriculum is dat al die papers, die periodieke evaluaties, die sessies met tutors en mentoren, de studenten vrijwel geen mogelijkheden meer laten tot zelfontplooiing, laat staan activisme. Het wegvallen van het zevende jaar heeft dat nog versterkt. Geen enkele professor zou daaraan voorbij mogen gaan.